Waar de wereld in de oceaan valt
Charles Martin
‘Waar de wereld in de oceaan valt’ gaat over een man die op zoek gaat naar dat ene verloren meisje, ook als dat betekent dat hij 99 anderen moet achterlaten.
Bestellen bij CLC
Beschikbaarheid:
Wilt u dit product bestellen, dan kan dat op clcnederland.com
Details:
9789029729888
368
Paperback
€22,90
Beschrijving
Notice: Undefined property: WP_Error::$name in /home/boeken1q/affiliate/wp-content/themes/clcAffiliate/woocommerce/clc_wc_functions.php on line 468
‘Waar de wereld in de oceaan valt’ van Charles Martin gaat over Murphy Shepherd, een man met vele geheimen. Voor de buitenwereld is hij priester annex kluizenaar, in werkelijkheid redt hij levens. Rouwend om het verlies van zijn mentor stapt hij in zijn boot om afscheid te nemen. Maar dit plan wordt verstoord als hij een vrouw genaamd Summer oppikt, die haar verdwenen dochter zoekt. Samen worden Murphy en Summer de donkere wereld van hedendaagse slavenhandel ingetrokken. Met de hulp van onverwachte nieuwe vrienden gaan ze de strijd met de klok aan om het meisje te vinden.
Categorieën
Eigenschappen
9789029729888
09-06-2020
Nederlands
368
302
Paperback
Charles Martin
Willem Keesmaat
Aanbevelingen
Wat een prachtig boek is dit: mooi, spannend en over een belangrijk onderwerp: mensensmokkel, mensenhandel, moderne slavernij...
Leesfragment
Charles Martin Waar de wereld in de oceaan valt Roman Vertaald door Willem Keesmaat KokBoekencentrum Uitgevers • Utrecht
7 Proloog Drie mijl verderop kolkte een rookwolk de lucht in. Dik en zwart steeg hij op uit de twee turbodiesels in de motorruimte. Oranje en rode vlammen smeerden de rook uit tegen een vervagende blauwe horizon, wat erop wees dat het vuur goed heet was en intenser werd. Als het vuur de brandstoftanks bereikte, zou het heel dat miljoenenjacht aan honderdduizend stukjes blazen en zouden de restanten naar de bodem van de oceaan zinken. Ik draaide het stuur op de console van mijn vierentwintigvoeter hard naar stuurboord en ramde de gashendel naar voren. De wind was opgestoken en de één meter hoge golven vertoonden witte schuimkoppen. Met de trimknop liet ik de grote buitenboord- motor iets naar voren kantelen, zodat de boeg hoger in het water kwam te liggen en de Boston Whaler begon in de richting van het zinkende vaartuig te planeren. Ik overbrugde de afstand in amper drie minuten. De vierentwintig voet metende Gone to Market dreef stuurloos rond en helde iets naar lijzijde. De ruim honderd kogelgaten in haar achtersteven verklaarden het verlies van roer en motor. En vermoedelijk de brand. Ze hadden me ook verteld dat Fingers de boot had weten te bereiken. De golven sloegen over de boeg en het water stroomde de kombuis en de gastenhutten in. De achtersteven kwam al uit het water, omdat de boeg begon vol te lopen, waardoor haar neus in een gevaarlijke hoek naar de bodem van de Atlantische Oceaan wees. Of een explosie of het water er een einde aan zou maken was nog afwachten, maar ze kon niet veel meer hebben. Ik stuurde de Whaler naar haar achtersteven en parkeerde met de boeg op het zwemplatform. Ik sloeg een meertouw losjes om een handrail en
8 sprong op het loungegedeelte op het achterdek, waar ik drie lijken met meerdere kogelgaten erin vond. Ik beklom de wenteltrap naar het brugdek, waar ik nog twee lichamen vond. Fingers was nergens te bekennen. Ik trapte een deur in, struikelde over een volgend lijk en rende de brug binnen, waar ik in aanvaring kwam met een golf zout water die door het versplinterde voorraam naar binnen gutste. Iedereen moest hier al naar buiten zijn gedreven, de oceaan in. Ik klom verder, naar het bovenste dek, het recreatiedek van de eigenaar. De vrouw van Victor lag in een ongemakkelijke houding op de vloer. Ze was drie keer geraakt, zag ik, wat me duidelijk maakte dat hij haar eerder te pakken had weten te krijgen dan zij hem. Maar het wapen in haar hand was leeg. Een slecht teken. Ik trok een bijl van de muur en hakte me door de Hondurees mahoniehouten deuren Victors eigenaarshut binnen. Victor, die zo te zien ook drie kogels had opgevangen, lag met een gebroken nek in een hoek, wat erop leek te wijzen dat hij op een pijnlijke manier het tijdelijke met het eeuwige had verwisseld. Wat mooi was. De boot kiepte naar voren, wat me duidelijk maakte dat ze haar kantelpunt had bereikt. En dat vertelde me weer dat ik nog maar enkele momenten had om Fingers en de meisjes te vinden en van dit gevaarte af te komen voordat het ons mee de diepte in sleurde of ons huizenhoog de lucht in blies. Ik daalde de trappen af, hele- maal naar beneden, naar de motorruimte, maar die was volgelopen. Daarna waadde ik door water dat al tot borsthoogte reikte naar voren, naar de bemanningsverblijven, langs Victors gebedsruimte en naar de deur van de ankerbak, waar het water rood kleurde. En daar vond ik Fingers. Om precies te zijn, ik hoorde hem voor ik hem zag. Zijn gor- gelende ademhaling. Toen ik de hoek om kwam, glimlachte hij, maar zijn vertrouwde lach was verdwenen. Hij hield nog steeds zijn Sig Sauer vast, maar leek zijn hand niet eens op te kunnen heff en, ook al was het pistool leeg. Ik stak een hand onder zijn hoofd en begon hem in de richting van het dek te slepen, maar hij wees naar de deur van de ankerbak. Het enige wat hij kon uitbrengen, was: ‘Daar…’
9 Er stroomde water door de spleet onder de deur, wat aantoonde dat de ruimte was volgelopen. Ik trok aan de grendel, maar door de druk vanbinnen was er geen beweging in de deur te krijgen. Ik waadde terug naar de motorruimte, zwom naar de andere kant – ik probeerde de giftige, stekende rook niet in te ademen – pakte een koevoet van het gereedschapsbord en keerde terug naar de anker- bak. Ik stak het gebogen uiteinde onder de grendel en trok, waarbij ik een voet tegen de wand zette om meer kracht te kunnen zetten. Achter me hoorde ik lachen. ‘Is dat alles wat je hebt? ’ Fingers hoestte, met als gevolg dat het bloedspetters regende. ‘Harder trek- ken. ’ En dus trok ik met alles wat hij ooit had. Toen het slot door de druk vanbinnen en mijn pogingen van buiten de grendel te veel werden, vloog de deur met een klap open en werden Fingers en ik platgedrukt tegen de wand tot het water aan beide zijden van de deuropening hetzelfde niveau had bereikt. En op dat moment hoorde ik meisjes gillen, hoewel het geluid door het water werd gedempt. Fingers wees naar de luchtfl es aan de andere kant van de deuropening. Ernaast hingen een assortiment aan gewichten en een duikuitrusting, inclusief een onderwaterlamp. Ik controleerde de regelaar die aan de luchtfl es vastzat, stak mijn armen door de banden, klikte de lamp aan en zwom de trap af die naar de donkere ingewanden van het schip voerde. Daar vond ik zeven bange meisjes, die dicht bij elkaar waren gekropen en de laatste zuurstof opgebruikten uit de luchtbel die in de ondertussen gezonken boeg zat opgesloten. Met wat aandrang en een opmerking over de Titanic vormden we een menselijke keten, waarna ik hen door het donkere water en de trap op leidde. Op het moment dat de meisjes het daglicht in het oog kregen, zwommen ze naar boven en begonnen ze tegen de ondertussen fl ink hellende vloer naar het dek en de Whaler toe te klimmen. Ze waren allemaal bang, huiverden en waren vrijwel naakt. Marie was er niet bij. Ik zwom terug het donkere gat in, maar Marie was er niet. Ik keerde terug naar Fingers, die wegdoezelde. Ik schudde hem
10 door elkaar. ‘Fingers! Fingers!’ Zijn ogen gingen open. ‘Marie! Waar is Marie? ’ Hij probeerde iets te zeggen. Ik boog me naar hem toe. Hij schudde zijn hoofd. Het deed hem duidelijk pijn om het te moeten toegeven. ‘Weg. ’ ‘Wat bedoel je met weg? ’ Hij opende langzaam zijn hand en er plonsde een leeg pillen- potje in het water. Er welde een traan op in een van zijn ogen. ‘Overboord. ’ Hij deed er even het zwijgen toe, alsof hij niet wilde zeggen wat er daarna was gebeurd. ‘Met een gewicht aan haar enkel. ’ Dat beeld achtervolgde me. Het defi nitieve van die laatste op- merking verpletterde me. Ik legde de arm van Fingers om mijn schouder en sloeg die van mij om hem heen. Dat was het moment dat ik de inschotwond voelde die ik niet had gezien. Ik liet mijn hand om zijn borst glijden, maar vond alleen de rechterhand van Fingers, die de uit- schotwond bedekte. Hij schudde zijn hoofd. De kogel was naast zijn ruggengraat naar binnen gegaan en was aan de voorkant uit zijn borst geëxplodeerd. Ik drukte een deel van zijn T-shirt in de uitschotwond, stak zijn Sig achter mijn reddingsvest en sleepte hem door de steeds dikker wordende rook naar het achterdek. Terwijl ik hem door het water trok, bleef zijn blik op zijn veelgebruikte Sig rusten en hij zei met een glimlach: ‘Die wil ik wel terug. ’ Hij hoestte. ‘Als dat pistool kon praten…’ De golven smeten de Whaler als een dobber heen en weer. Met alle zeven meisjes veilig aan boord tilde ik Fingers op mijn schou- ders en sprong op het minst beroerde moment op mijn boeg. We landden, rolden om en een van de meisjes gooide het touw los op het moment dat ik de gashendel in zijn achteruit ramde. We hadden nog geen halve mijl afgelegd toen we de explosie hoorden. Fingers draaide zijn hoofd in de richting van de Gone to Market op het moment dat een enorme vuurbal het vaartuig omgaf en er honderdduizend stukjes superjacht voor de kust van noordoost
11 Florida in de Atlantische Oceaan regenden. Fingers bleef tegen de binnenkant van de boeg zitten en vulde de voorkant van de Whaler met een diep, schuimend rood, terwijl er een besmuikte, tevreden lach over zijn lippen rolde. Ik stuurde naar de kust, zette de motor uit en liet de boot op het strand van een zandparadijsje lopen dat Fingers nooit zou zien. Hij had moeite met ademhalen en kon zijn benen niet bewegen. Het was me een raadsel hoe hij het nog zo lang had volgehouden. Patrick ‘Fingers’ O’Donovan was vanaf de dag dat we elkaar hadden ontmoet zo hard als steen en tegelijkertijd zo zacht als de adem van een pasgeboren baby geweest. Stoïcijns. Wijs. Nergens bang voor. Zelfs nu was hij nog kalm. Mijn onderlip trilde. Mijn gedachten draaiden overuren. Ik kon geen woorden vinden. Fingers had moeite om zich te concentreren, dus begon ik tegen hem te praten om hem bij de les te houden. ‘Fingers, blijf wakker. Hier blijven…’ Toen dat niet werkte, gebruikte ik het enige woord waarvan ik wist dat het hem wakker zou schudden: ‘Vader…’ Fin- gers was priester geweest voor hij in dienst trad van de overheid. En als je aandrong, zou hij je vertellen dat hij dat nog steeds was. De ogen van Fingers vonden me weer. Hij forceerde een glim- lach en sprak tussen opeengeklemde kaken door: ‘Ik vroeg me al af wanneer je zou komen opdagen. Het werd ook een keer tijd dat je iets deed. Waar zat je in vredesnaam? ’ Zo’n beetje alles aan hem was ondertussen rood. Het was nooit de bedoeling geweest dat het zo zou eindigen. Fingers reikte naar een versleten, oranje Pelican-box die stond vastgebonden aan de console, maar toen dat niet lukte, wees hij er- naar. Hij ging nooit zonder van huis, wat de reden was waarom het ding al enkele honderdduizenden mijlen had afgelegd. Wanneer ik aan Fingers dacht, bleef dat beeld van die stomme oranje box nooit ver achter. En hoewel hij en ik zelden met iemand over ons werk praatten, was hij – wanneer hij in de juiste bui was – vreemd genoeg nogal open over twee dingen: eten en wijn. Die verdedigde hij met een haast religieus fanatisme. Vandaar de schokvaste, waterdichte
12 box. Hij noemde het liefkozend zijn ‘lunchbox’. Niemand – ik niet en niemand niet – kwam ooit tussen Fingers en een maaltijd of een glas wijn bij zonsondergang. Sommige mensen markeerden gedenkwaardige momenten in hun leven met een sigaar. Fingers markeerde die met een rode wijn. Jaren geleden had hij zijn kelder omgebouwd tot wijnkelder. Bezoekers werden steevast op een rondleiding en een wijnproeverij getrakteerd. Hij was een absolute wijnsnob en hield zijn glas vaak tegen het licht, liet de rode vloeistof er lichtjes in ronddraaien en zei dan: ‘De aarde in een fl es. ’ Een van de meisjes maakte het touw los en bracht de box naar ons toe. Toen ik hem openmaakte, legde Fingers zijn hand op de wijn en keek me aan. Hij stelde me een vraag die ik hem niet wilde horen stellen en die ik vooral niet wilde beantwoorden. Ik schudde mijn hoofd. ‘Jij bent de priester, niet –’ ‘Stop. Geen tijd. ’ ‘Maar –’ Zijn ogen boorden twee gaten in mijn ziel. ‘Ik –’ Hij perste de woorden eruit. ‘Eerst brood. Dan wijn. ’ Ik scheurde een klein stukje brood af en sprak de woorden na die ik hem wel honderd keer had horen zeggen: ‘Het lichaam, verbroken voor…’ Daarna legde ik het brood op Fingers’ tong. Hij liet het wat in zijn mond ronddwalen en probeerde te slikken, wat hem een hoestbui opleverde. Toen hij weer wat was bedaard, trok ik de kurk uit de fl es, hield de fl es schuin en liet de mond ervan tegen zijn lippen rusten. ‘Het bloed, vergoten voor…’ Hij knipperde met zijn ogen. Mijn stem kraakte weer. ‘Wanneer jullie dit doen, doe dit dan tot…’ Mijn stem stierf weg. Hij maakte mijn zin af voordat hij de wijn in zijn mond liet lopen. De glimlach op zijn lippen kwam overeen met die in zijn ogen. Ik zou die glimlach missen. Misschien nog wel het meest van alles. Hij raakte me in de diepste plekken van mijn binnenste. Dat was altijd al zo geweest. De wijn vulde zijn mond en liep er bij zijn mondhoeken uit.
13 Bloed met bloed. Weer een spasme. Meer gehoest. Ik klampte me aan Fingers vast terwijl de schokken door zijn lichaam trokken. Een ademteug. Nog een. Hij verzamelde nog wat kracht en wees naar het water. Ik aarzelde. Fingers’ ogen rolden naar achteren; hij dwong ze terug te ke- ren en keek toen tussen samengeknepen oogleden door naar mij. Noemde mijn naam. Dat was iets wat hij alleen deed wanneer hij mijn volle aandacht wilde. ‘Bishop. ’ Ik trok Fingers over de rand van de boot het warme water in. Zijn ademhaling was oppervlakkiger geworden. Minder regelmatig. Meer gegorgel. Zijn ogen gingen open en dicht. Het lukte hem amper om wakker te blijven. Hij greep mijn T-shirt en trok mijn gezicht dicht naar het zijne toe. ‘Jij bent… wat je bent, wat je altijd al bent geweest…’ Ik liep verder het water in, dat zo helder was als gin, tot het tot mijn borst reikte, terwijl het lichaam van Fingers voor me dreef. De meisjes kropen bij elkaar en zeiden niets. Ze huilden en een rood spoor kleurde het water stroomafwaarts. Fingers tikte me tegen de borst en gebruikte één hand om de nummers te maken. Eerst hield hij alle vijf zijn vingers omhoog, waarna hij er snel drie wegstopte, zodat er nog twee overbleven. Zeven dus. Zonder pauzeren stak hij er weer vijf op en deed er nu twee naar beneden. Acht. Daarna pauzeerde hij kort en deed een zeven, gevolgd door een nul. Zijn cryptische bewegingen betekenden 78-70. Omdat ik deze rudimentaire code jaren geleden van hem had geleerd, wist ik dat Fingers op de psalmen doelde, die hij uit zijn hoofd kende. De nummers 78 en 70 waren een referentie aan koning David en hoe God hem ‘uit de schaapskooi haalde’. Om kort te zijn, Fingers had het over ons. Over het begin van mijn leerweg. Vijfentwintig jaar geleden, toen ik nog een tweedejaars op de Academy was, had Fingers me uit de klas gehaald en iets heel vreemds tegen me gezegd. ‘Vertel me wat je over schapen weet. ’ En sindsdien hadden we samen een miljoen mijl afgelegd. Door de jaren heen was Fingers mijn baas, mentor, vriend, leraar, wijsgeer,
14 komiek en soms een vaderfi guur geweest. Het leven was anders geweest met hem. Door heel zijn loopbaan heen was Fingers op vele plekken ge- weest waar geluid maken zijn einde had kunnen betekenen, waar- door hij had leren communiceren met getallen die met de psalmen correspondeerden, waardoor hij de bijnaam ‘Fingers’ had gekregen. Dat betekende dat degene met wie hij praatte, de psalmen net zo goed moest kennen als hij, of een bijbel bij de hand moest hebben. Terwijl het leven van Fingers wegebde in de oceaan, trok hij me naar zich toe en perste eruit: ‘Vertel me… wat je over… schapen weet. ’ Zo waren we ooit begonnen. Zo zouden we eindigen. Ik pro- beerde te glimlachen. ‘Ze hebben de neiging om af te dwalen. ’ Hij wachtte. Het waren allemaal lessen die hij me had geleerd. Elk jaar weer eentje. ‘Ze verdwalen vaak. ’ ‘Waarom? ’ ‘Omdat ze daartoe in staat zijn. ’ ‘Waarom? ’ ‘Omdat het gras altijd groener is…’ ‘En hoe heet dat? ’ ‘“Murphy’s law”. ’ ‘Goed. ’ ‘Ze zijn een makkelijke prooi. De leeuw is nooit ver weg. ’ Een knikje. ‘Ze vinden zelden hun weg terug naar huis. ’ Ik zei niets. Hij drong aan: ‘Dus wat hebben ze nodig? ’ ‘Een herder. ’ ‘Wat voor soort herder? ’ ‘Het soort dat de warmte van het vuur en de veiligheid van de kudde verlaat om de kou, de regen en de slapeloze nachten te trotseren om…’ Mijn stem stierf weg. ‘Om wat? ’ ‘Om die ene te vinden. ’
15 ‘Waarom? ’ Ik huilde nu. ‘Omdat… de behoeften van die ene…’ De woor- den ontschoten me. Hij sloot zijn ogen en legde zijn hand plat tegen mijn borst. Zelfs nu gaf hij me nog les en wees hij me op de reden waarom hij hier in mijn armen lag te sterven. Hij was achter die ene aan gegaan en had daar zeven van gemaakt. Hij trok zichzelf weer naar me toe. Een laatste krachtsinspan- ning. ‘Ik moet je iets…’ Hij stak een hand in het borstzakje van zijn overhemd en haalde daar een met bloed doorweekte brief uit. Haar handschrift. Hij legde hem plat tegen mijn borst. ‘Vergeef haar. ’ Ik keek hem ongelovig aan. ‘Haar vergeven? ’ ‘Ze hield van je. ’ Er liep bloed uit een van zijn mondhoeken. Dieprood. Hij schud- de me zwakjes heen en weer. ‘Tot aan het einde toe. ’ Ik pakte de brief aan en vergat adem te halen. Hij sprak door zijn gegorgel heen. ‘We zijn allemaal niet meer dan gebroken kinderen…’ Ik keek met grote ogen naar het papier. Het gewicht van hope- loosheid. De tranen stroomden over mijn wangen. Hij hief zijn enige nog functionerende hand op en veegde ze weg. Hij huilde ook. We hadden zo lang gezocht. We waren zo dichtbij. En om dan aan het einde te falen, was… Hij probeerde te glimlachen en daarna iets te zeggen, maar het lukte niet meer. In plaats daarvan vouwden zijn vingers zich om de ketting die om mijn nek hing. Door het gewicht van zijn arm brak de ketting, die over zijn vingers viel; het kruis dat hij voor me uit Rome had meegebracht slingerde heen en weer. ‘Ze is nu thuis. Geen spijt. Geen pijn. Geen verdriet. ’ Er ging een moment voorbij. Hij deed zijn ogen dicht en terwijl hij lichtjes op en neer dobberde, fl uisterde hij: ‘Nog één ding…’ Mijn handen waren warm en glibberig van het water en het bloed. Ik voelde geen hartslag meer. Ik wist wat hij wilde en ik wist ook dat dat pijn zou doen. Omdat ik hem niet kon laten gaan,
16 trok ik hem tegen mijn borst aan en hield hem daar vast, terwijl het leven uit hem wegebde en de duisternis naar binnen sijpelde. Hij fl uisterde in mijn oor: ‘Strooi mijn as uit waar we begon- nen… aan het einde van de wereld. ’ Ik slikte een snik in, terwijl er verse tranen in mijn ogen op- welden. In gedachten keek ik zeshonderd mijl naar het zuiden. ‘Ik kan niet –’ Hij sloeg met veel moeite zijn armen over elkaar; de ketting met het kruis hield hij nog steeds in zijn hand. Hij glimlachte heel vaag. Ik keek uit over het water, maar mijn hart had mijn blik vertroebeld en ik zag niets. Ik knikte een laatste keer. Hij liet los en zijn lichaam lag slap in mijn armen. Zijn woorden waren op. Hij had zijn laatste uitgesproken. Alleen zijn ademhaling bleef over. Ik boog me naar hem toe en wist er een gebroken ‘ik zal je missen’ uit te krijgen. Hij knipperde met zijn ogen. Tot meer was hij niet langer in staat. Met het laatste beetje kracht dat ik nog kon opbrengen, zei ik: ‘Ben je er klaar voor? ’ Zijn ogen rolden weer naar achteren, waarna hij nog een laatste restje kracht wist te verzamelen en weer op mij scherp stelde. Ook al was hij er klaar voor, ik was dat niet. De woorden van zijn leven dropen van het papier, zwart-op-wit. Ergens vanuit zijn binnenste wist hij nog een laatste woord tot me te richten. Met gesloten ogen tikte hij me tegen mijn borst en mompelde: ‘Draag haar niet met je mee. Ze wordt je dood. ’ Met één hand onder zijn nek en de andere over het gat in zijn borst herhaalde ik wat hij me had geleerd. ’ In Naam van de Vader… de Zoon… en de…’ Hij knipperde met zijn ogen, waardoor er een traan over zijn wang liep en ik duwde hem onder water. Ik hield hem daar maar een seconde, maar het was voor zijn lichaam lang genoeg om slap te worden, terwijl de laatste lucht- belletjes uit zijn mondhoek ontsnapten en zijn bloed het water rood kleurde. Hoewel hij groter was dan ik, voelde zijn lichaam licht aan toen ik hem weer optilde. Alsof zijn ziel al was vertrokken. Op het moment dat hij boven water kwam, stonden zijn ogen open,
17 maar keek hij niet naar mij. In elk geval niet in deze wereld. En de stem die ik zeker tienduizend keer had gehoord, zou ik niet meer horen. Ik sleepte hem naar de kant en legde hem op het zand, waar de branding over zijn enkels spoelde. Op dat moment vielen me zijn handen op. Zijn gekruiste armen lagen plat over zijn borst, maar toch spraken zijn vingers luid genoeg om in de hemel te horen te zijn: 2-2. ‘Het is volbracht. ’ Ik trok hem naar me toe en huilde als een baby. Zodra de kustwacht er was, wikkelde die de meisjes in dekens en legden bij drie van hen een infuus aan. Omdat de kapitein van hun schip Fingers had gekend, waadde hij van zijn boot door het water om me te helpen zijn lichaam weg te dragen. Een van hun jongens bood me de mogelijkheid om met Fingers mee te gaan, dan zouden zij mijn Whaler wel terug naar de haven varen. Maar ik sloeg het aanbod af. Het lichaam van Marie was daar nog ergens. Ik had gefaald. Ik volgde de stroming vanaf de plek waar het miljoenenjacht was gezonken en voer de Whaler weer met de neus het strand op. De zee zou twee dingen kunnen doen: haar in de diepten begra- ven of haar lichaam laten aanspoelen. Uren later, toen de zon over de rand verdween en er nog steeds bloed en zand aan mijn huid koekte, stond ik aan de waterkant en vouwde ik de brief open. Het gewicht ervan dwong me op mijn knieën en de golven spoelden langs mijn dijen. De woorden vertroebelden. Mijn liefste. Ik weet dat deze brief je hard zal raken… Met een duim veegde ik de tranen weg en liep tot aan zonsopkomst langs het water. Steeds weer las ik die brief. Elke keer deed meer pijn. Elke keer klonk haar stem verder weg. Het tij liet haar aanspoelen op het strand op het moment dat de zon door de horizon heen brak. Ik trok haar slappe, bleke lichaam
18 tegen mijn borst en huilde nog eens. Boos. Hard. Gebroken. Haar lichaam in mijn armen. Een koude en transparante huid. Ik kon geen enkele logica in mijn leven ontdekken; in wat het was ge- worden of wat het zou zijn. Ik was de draad kwijt. Ik kuste haar gezicht. Haar koude lippen. Maar ik kon haar niet weer tot leven wekken. Het touw om haar enkel was met een mes doorgesneden, wat me duidelijk maakte dat ze ergens in die duisternis beneden van gedachten was veranderd. Hoewel ze er niet meer was, praatte ze nog steeds tegen me. Ze klauwde nog steeds haar weg terug om- hoog. We lagen daar terwijl de golven over ons heen spoelden. Ik drukte mijn wang tegen de hare. ‘Herinner je je nog die avond dat ik je daar vond? Iedereen zocht naar je, maar niemand dacht eraan om zo ver weg te zoeken. Maar daar was je dan. Je dreef zes of zeven mijl uit de kust. Je had het zo koud. Je bibberde. En toen kwamen we een mijl bij de kust vandaan zonder benzine te zitten en ik peddelde de rest. Je was bang dat we het niet zouden redden. Maar ik had je gevonden. Ik zou heel de kust van Florida langs zijn gepeddeld als dat betekende dat we in die boot konden blijven. En daarna legden we een vuur aan en jij leunde tegen me aan. Ik herinner me nog dat ik de wind langs mijn gezicht voelde strijken. De warmte van het vuur op mijn benen en jouw geur die me overspoelden. Het enige wat ik wilde, was daar blijven zitten en ademhalen. De zon tegenhouden. Het ding vertellen dat hij nog een paar uur moest wachten. “Kun je alsjeblieft nog een tijdje onder blijven? ” En toen legde je je hand op de mijne en drukte je een kus op mijn wang. Je fl uisterde: “Dank je. ” En ik voelde je adem tegen mijn oor. Ik was niemand. Een schaduw van zestien die onopgemerkt door de gangen op school dwaalde. Een tiener met een stom klein bootje, maar jij maakte iemand van me. Die avond was ons geheim en er ging zelden een dag voorbij dat we elkaar niet zagen. Op de een of andere manier wist je me altijd weer te vinden. En tijdens mijn laatste schooljaar was jij de enige die geloofde dat ik het record kon breken. Achtenveertig seconden. Ik kwam over de
19 eindstreep en de klok gaf “zevenenveertig-komma-nog-wat” aan en ik stortte in. We hadden het gefl ikt. Ik herinner me nog dat het startpistool afging, maar niet dat ik rende. Ik herinner me alleen maar dat ik vloog. Zweefde. Er stonden zeker duizend mensen te gillen, maar de enige stem die ik hoorde, was die van jou. Die is alles wat ik ooit heb gehoord. Ik weet niet hoe ik van dit strand af kom. Ik weet niet hoe ik hier weg moet lopen. Ik weet niet wie ik ben zonder jou. Fingers zei dat ik je moest vergeven, maar dat kan ik niet. Er vált niks te vergeven. Helemaal niks. Zelfs niet de… Het spijt me dat ik je niet eerder heb gevonden. Dat spijt me echt. Ik heb zo mijn best gedaan. Maar het kwaad bestaat echt en soms hoor je het nauwelijks. Ik wilde dat je mij had kunnen horen. Dus voor je gaat, voor je… Ik wil gewoon dat je weet dat ik van je hield vanaf het moment dat ik je ontmoette en dat je nooit iets hebt gedaan – nooit één klein dingetje – waardoor ik minder van je ben gaan houden. Mijn hart doet pijn. Heel erg. Er zit een grote barst in en hij gaat nog meer pijn doen zodra ik opsta en je hier wegdraag. Maar waar ik ook heen mag gaan, ik draag jou met me mee. Ik koester je diep vanbinnen. En elke keer als ik in bad ga, of ga zwemmen, of iets drink, of door de golven waad, of een boot bestuur of alleen maar in de regen sta, zal ik aan jou denken. Marie, zolang er water is, zul jij in mij zijn. ’ Op het moment dat de zon al fl ink hoog stond, belde ik de kust- wacht. De helikopter landde op het strand en toen de bemanning aanbood om Marie van me over te nemen, sloeg ik hun aanbod af. Ik droeg haar zelf de aluminium vogel in, sloeg haar armen over elkaar en drukte haar hoofd tegen mijn borst. En voor het eerst sinds ik haar vond, maakte ik haar vingers los en liet ik mijn hand in de hare glijden. Ze konden me boven het geluid van de rotorbladen uit horen huilen.
21 1 Er ging een week voorbij. Ik at niet veel. En sliep nog minder. ’s Middags stond ik meestal wat over het water uit te staren. De dagen gleden voorbij. In het testament van Fingers en Marie stond dat ze gecremeerd wilden worden. En dat was ook gebeurd. Fingers had me gevraagd om zijn as aan het einde van de wereld te verspreiden, maar Marie had een plek dichter bij huis uitgeko- zen. In haar laatste brief had Marie me gevraagd om haar as uit te strooien over het ondiepe water bij het eiland waar we als kinderen hadden gespeeld. Een week lang hield ik de urn stevig in mijn handen geklemd en keek ik toe terwijl het tij kwam en ging. Zag dat het vloed werd. Dat het eb werd. Vloed. Eb. Maar ik kon mijn benen er niet van overtuigen om me het water in te dragen. Dus ondanks Maries laatste wens keerde ik terug naar huis en zette de urn op de keukentafel, naast de as van Fingers, die ik in zijn be- kende oranje lunch box had gedaan. Een vreemd stel. Een paarse urn en een oranje kunststof box. Ik keek ernaar. Zij keken terug. En nog een week lang liep ik eromheen te drentelen, als de maan die om de aarde draait. Daglicht. Duisternis. Dag. Nacht. Fingers had me alles bijgebracht wat ik wist. Hij had me ge- vonden toen ik was verdwaald. Hij had me opgelapt toen heel de wereld dat niet zag zitten. Ik was Ben Gunn geweest, hij Jim Hawlins. Ik was Crusoe geweest, hij Vrijdag. Op mijn dieptepunt was ik op een strand wakker geworden, als een schipbreukeling met zout schuim in mijn neus en krabbetjes die eraan kriebelden. Ik kon mezelf niet redden en sprak de taal van het eiland niet. Fingers tilde me op van het zand, veegde me een beetje schoon, gaf me te eten en leerde me hoe ik weer moest lopen. Hij redde me toen ik niet meer te redden was. Zijn invloed was onmetelijk
22 groot. De afwezigheid van zijn stem oorverdovend. Het leven zonder Marie was wakker worden in een wereld waarin de zon uit de hemel was verwijderd. Ik hield haar brief bij me. Ik las hem nog eens en daarna nog eens tienduizend keer. Ik legde hem vlak naast mijn gezicht wanneer ik ging slapen, zodat ik haar hand kon ruiken, maar het bracht me weinig troost. Ik kon de tijd niet terugdraaien. En hoe hard ik ook mijn best deed, ik kreeg de onomkeerbaarheid ervan niet op een rijtje. Het leek onmogelijk. Echt. Hoe kon ze nou verdwenen zijn? Dat beeld, dat ze in haar eentje, vervuld van doodsangst en met een touw om haar enkel door schaamte en spijt deze wereld verliet, was erg moeilijk te verteren. Ik had alles op alles gezet om haar te vinden. Ik had alles gegeven. Ik was er zo dichtbij geweest en toch had ik gefaald. Toen ze me nodig had, was ik er niet geweest. Misschien deed dat nog wel het meest pijn. Heel mijn leven had ik anderen gered, maar toch had ik degene van wie ik het meest hield niet kunnen redden. Fort George Island ligt ten noorden van Jacksonville, in Florida, door Little Talbot Island beschermd tegen de Atlantische Oceaan. Iemand met enige kennis van de waterwegen daar, zou vanaf de Atlantische Oceaan over de Fort George-rivier kunnen navigeren, tussen de zandbanken door het ondiepe water rond Little Talbot de rustigere wateren in die Fort George omgeven. Maar hoewel Fort George Island op een beschermde plek ligt, is het verre van verborgen. De reden hiervan is een geografi sche samenstroming. De Intracoastal Waterway – die plaatselijk bekendstaat als ‘Clap- board Creek’ – loopt ten noorden van de St. Johns-rivier en het Mayport-bassin naar Amelia Island en de Nassau Sound. Tussen die twee verbindt de Fort George-rivier het Clapboard met de Atlantische Oceaan. Dat betekent dat de Fort George-rivier gemakkelijk te bereiken is via de ICW of de Atlantische Oceaan en daardoor is het zo’n beetje de partyregio voor de bootjescultuur van Noord-Florida, waaronder ook de rijken die de winter of de weekenden door- brengen op Amelia, St. Simons en Sea Island. Bij hoogtij ziet de
23 Fort George-rivier eruit als elke andere rivier. Overal water. Maar enkele tientallen centimeters onder het oppervlak bevindt zich een heel andere werkelijkheid. Wanneer het tij keert, doemen de zandbanken als Atlantis rond Fort George op en worden ze een speelplaats ter grootte van twintig tot dertig voetbalvelden. In drukke weekenden liggen er zo honderd boten voor anker of aan elkaar gekoppeld – boten die variëren van twaalf voet lange Ghee- noes, zestien voet metende Montauks, vierentwintigvoets center consoles en tweeëndertigvoeters met drie buitenboordmotoren tot snelle boten van rond de veertig voet en alles wat daartussenin zit. In het iets diepere water kom je zelfs zestig of vijfenzeventigvoets jachten tegen, die daar voor anker liggen en hun bijboten naar de speelplaats sturen. De weekenden zijn een caleidoscoop aan kleuren en een explosie van geluid. Booteigenaren trekken op drie manieren de aandacht: de kleur en het ontwerp van hun boot, de lichamen aan boord die in de bikini’s zijn verpakt en de herrie die uit hun speakers schalt. En overal aan de rand van de enorme zandbank staan koelboxen met glazen fl essen, strandstoelen die met hun poten in het water staan, kinderen op luchtbedden, honden die kleine visjes achter- nazitten, jongens die visnetten uitgooien, kinderen op jetski’s, half ingestorte zandkastelen, strooien hoeden in alle soorten en maten, oude mannen die aan het vliegeren zijn, barbecues en generatoren. Van zonsopgang tot zonsondergang is de verzameling zandbanken van Fort George een stad die met het tij verschijnt en verdwijnt. Mijn eiland is een van de kleinere die Fort George omringen. Met de diepere toegang van de ICW in het westen en het ondie- pere water van de rivier ten zuiden en oosten ervan word ook ik omsloten door water. Maar anders dan Fort George Island is mijn eiland kleiner en alleen met de boot te bereiken. En waar Fort George wordt gevuld met huizen, kerken, clubs, toeristen en een oude plantage, woon ik in mijn eentje. En daar hou ik van. Ik ging aan de keukentafel zitten, dronk met kleine slokjes van mijn koffi e en probeerde niet naar de urnen te staren. Om iets te
24 doen te hebben maakte ik de Sig van Fingers schoon. En daarna maakte ik hem nog eens schoon. En nog eens. Ik hield van het enigszins ingesleten gevoel ervan. Het deed me denken aan de vele keren dat ik hem het wapen had zien trekken en in de holster terug stoppen. Ik probeerde me zijn en Maries stem te herinneren en me hun gezichten voor de geest te halen, maar ze klonken gedempt en waren vertroebeld. Met elke dag die verstreek, vonden de gevoelens van spijt hun weg verder naar de oppervlakte en ik hoorde mezelf hardop de woorden uitspreken die onuitgesproken waren gebleven. Het heengaan van Fingers was erg plotseling gekomen en hoewel ik altijd had geweten dat het op deze manier zou gebeuren, door het soort werk waarvoor we hadden gekozen, was ik er niet klaar voor geweest. Op het ene moment was hij er nog, groter dan het leven, en vulde hij mijn hart en gedachten – en toen was hij verdwenen. Ik dacht voor de duizendste keer na over alle details van die dag. ‘We bestrijken een groter gebied als jij de kustlijn neemt en ik de horizon doe, ’ had hij gezegd. Ik wist dat we nooit uit elkaar hadden moeten gaan. Ik had geweten dat hij, als en wanneer hij Victors jacht zou vinden, niet op me zou wachten. Ouder en misschien ietsje langzamer dan ik zou hij naar binnen stormen. Een olifant in een porseleinkast. Met een vuurspugende Sig. Zo koppig was hij. Op het moment dat hij de zwemtrap vastgreep, stond vast dat zijn bestorming van Gone to Market een enkeltje zou zijn. Dat was waarom degenen die hij redde hem vertrouwden. En waarom zo veel meer mensen van hem hielden. Verhalen waren Fingers’ mechanisme om met de herinneringen te kunnen omgaan. Ze rolden stuk voor stuk over zijn tong en de geur van de ene wees al op de volgende. Het moeilijkste was natuurlijk om hem lang genoeg stil te laten zitten, maar je hoefde hem maar een glas in te schenken en de sluisdeuren gingen open. En wanneer dat gebeurde, ging ik er eens goed voor zitten en luisterde, lachte en huilde ik. Wij allemaal. Ik zat naast de oranje box en rouwde om de stilte. Ik wist dat ik in beweging moest komen, maar ik stond tijd te rekken. Iemand verliezen was slopend. Het verlies van beiden was… Het maakte
25 niet uit hoezeer ik mijn best deed of hoelang ik hier naar de tafel zat te staren, het was bizar dat alles wat ik over hen wist en samen met hen had beleefd nu op een meter afstand in twee urnen was verpakt. Als ik de keuken uit liep en terugkwam, verbaasde het me bijna dat ze zich niet hadden bewogen. Paars en oranje die me nog steeds aankeken. Het was een droom waar ik niet op zat te wachten en waaruit ik maar niet wakker kon worden. Zondagmiddag betekende dat het al een stuk minder druk was op de zandbanken, maar er kwam nog een boot de ICW uit die een boeggolf tegen het afgaande tij in perste. Het was een acht- entwintigvoets tender met twee buitenboordmotoren, van een groter jacht dat in het kanaal voor anker lag. Twee jongens, tien meiden. Oorverdovende muziek. Ze lieten hem met de neus het strand op lopen en de meisjes en één jongen stapten uit, terwijl de bestuurder een Bahamaanse landvast aanlegde, zodat hij niet door de wind zou draaien en hij met zijn buik op de bodem zou vastlopen, met als gevolg dat hij gedwongen zou worden om acht uur te wachten voor hij zijn boot weer vlot zou kunnen krijgen. Het was duidelijk dat hij wist wat hij deed. Zijn gasten verspreidden zich over de zandbank en hingen een volleybalnet op. De twee jongens waren geen opvallende types. Tatoeages. Gespierd. Kettingen en oorbellen. Net als elke andere wannabe. Maar de meisjes waren het wel. Net als de maat van hun bikini’s. Omdat het bier en de drankjes met parasolletje erin rijkelijk vloeiden en de zonsondergang eraan zat te komen, werd de zandbank al snel een topless danswedstrijd. Ik had het al zo vaak gezien. Met de herrie van hun feestje achter me waadde ik een paar honderd meter verderop door water dat tot aan mijn borst reikte, haalde de krabbenval omhoog, tilde er een boze blauwe krab uit, deed die op een cirkelhaak en gooide een Carolina-rig uit in het diepere kanaal. Twintig minuten later begon mijn lijn te trillen. Een keeper redfi sh, of ‘red drum’, zoals ze ook wel worden ge- noemd, gebruind door het looizuur in de St. John-rivier en de
26 St. Mary’s-rivier. Netjes aan de haak. Redfi sh is lekker. Ik had mijn diner weer binnen. De waterdichte, oranje, gebutste Pelican-box van Fingers had waarschijnlijk al een keer of vijf, zes de aardbol omcirkeld. Nog een keer zou geen kwaad kunnen. Ik vermoedde dat hij dat wel leuk had gevonden. En trouwens, als de boot zonk, zou de box kunnen fungeren als reddingsboei en mijn leven redden – iets waar Fingers goed in was. De tocht in zuidelijke richting zou me door enkele temperamentvolle en soms onverzoenlijke wateren voeren. Het was mijn bedoeling geweest om de middag te gebruiken om de Whaler klaar te maken voor mijn tocht langs de kust, maar ik merkte dat ik elke keer weer naar de box stond te staren. En stond na te denken over wat ik Fingers had zien doen wat hij deed – alles beter maken. Jaren geleden had ik de Whaler ‘Gone Fiction’ genoemd, om redenen die alleen voor mij belangrijk waren. Fingers had tegen me gezegd dat het een achterlijke naam was. Ik had tegen hem gezegd dat hij zijn eigen boot maar moest kopen, omdat ik niet van plan was om de naam te veranderen. Hij had geweten waarom, dus hij was verder niet in discussie gegaan. Ik verwisselde de olie. Verving de schroef voor eentje met een wat grotere spoel, waardoor het toerental bij hogere snelheden over langere afstanden iets omlaag zou worden gebracht. Dat zou het brandstofverbruik verlagen en mijn topsnelheid verhogen naar boven de vijfenvijftig mijl per uur, als ik de motoren goed trimde. Ik werkte de rekeningen op mijn bureau weg en deed iets waar ik vreselijk tegen opzag. Ik begon aan de e-mail die ik niet wilde schrijven. En toen nog een. Hoe vertel je mensen dat degene van wie ze hielden, is overleden? Ik weet niet of ik daar wel een afdoend antwoord op heb. Toen ik klaar was, bleef ik naar mijn scherm zitten staren. Zeker een uur lang. Een telefoontje zou beter zijn geweest – dat verdienden ze – maar ik had hier niet genoeg bereik. En ik zou niet in staat zijn om mijn emoties in bedwang te houden. Dus drukte ik op ‘versturen’, zette mijn computer en mijn telefoon uit, en stond op het punt om het licht in huis uit te doen toen ik hoorde kloppen. Het galmde vanaf de massieve
27 deuren door de regen over het gazon heen en stuiterde door het open raam van de tweede verdieping van mijn appartement boven de boerenschuur. Omdat ik door water word omringd, krijg ik zelden bezoekers. Ik wachtte af en daar hoorde ik het weer, deze keer vergezeld van een gedempte vrouwenstem. De stem van een meisje. Ik trok een T-shirt aan, ging naar beneden, liep in de regen de tuin door en sloop op blote voeten door het donker, terwijl ik mijn ogen strak op haar rug gericht hield. Zelfs van achteren was ze mooi. ‘Hallo, ’ zei ik. Ze sprong bijna een halve meter de lucht in, waarna ze in elkaar dook en het uitgilde. Er volgde een opgelucht maar onzeker lachje toen ik om haar heen en het licht in stapte. Ze stond op uit haar gehurkte positie en wees in mijn richting, maar niet helemaal recht, en haar woorden leken wel aan elkaar geplakt. ‘Je moet mensen niet zo besluipen. Nu moet ik echt piesen. Ben je open? ’ Ik trok de grendel opzij en de massief eiken deuren zwaaiden open. De beweging triggerde de bewegingssensoren en schakelde de verlichting in, waardoor ik haar eens iets beter kon bekijken. Het was een mooie jonge vrouw. Een gezicht voor in een mode- tijdschrift. Catwalkbenen. Pilates-fi guur. Blote voeten met mod- der aan de randen. Ze hield een regenjas boven haar hoofd om de miezerregen weg te houden. Ze lachte ongemakkelijk. ‘Je liet me echt de tering schri…’ Alsof ze zich plotseling bewust werd van haar omgeving, sloeg ze een hand voor haar mond en zei: ‘Ik bedoel… ik verwachtte je niet. Dat is alles. Sorry. ’ Ik herkende haar van de zandbank.
Bekijk de tekstversie van dit leesfragment.
Is dit leesfragment niet goed zichtbaar of krijgt u een foutmelding te zien? Klik dan hier om het fragment opnieuw te laden. Wil je dit leesfragment later offline lezen? Geen probleem, je kunt hier klikken om het pdf bestand te downloaden.
Charles Martin
Charles Martin studeerde Engels, Journalistiek en Communicatie. Eind jaren negentig stapte hij uit het bedrijfsleven om zich volledig op het schrijven te kunnen richten. Samen met zijn vrouw Christy en hun drie zoons woont hij in Jacksonville, Florida.
Deprecated: Bestand Thema zonder comments.php is sinds versie 3.0.0 verouderd en er is geen alternatief beschikbaar. Graag een comments.php template aan je thema toevoegen. in /home/boeken1q/affiliate/wp-includes/functions.php on line 5581
Geef een antwoord