Tweestrijd
Paul Dowswell
Een razend spannend oorlogsverhaal over een jonge verzetsstrijder in Nederland ten tijde van de Tweede Wereldoorlog.
Bestellen bij CLC
Beschikbaarheid:
Wilt u dit product bestellen, dan kan dat op clcnederland.com
Details:
9789026623622
256
Paperback
€17,99
Beschrijving
Notice: Undefined property: WP_Error::$name in /home/boeken1q/affiliate/wp-content/themes/clcAffiliate/woocommerce/clc_wc_functions.php on line 468
Het is oktober 1944. Londen ligt onder vuur. Duitse raketten vliegen sneller dan het geluid en slaan zonder waarschuwing in. De zestienjarige Yvie Russell en haar familie hebben de Blitz overleefd, maar weten ze deze nieuwe dreiging ook te doorstaan?
Ook de Poolse dwangarbeider Tomasz Nowicki vreest voor zijn leven. Onder erbarmelijke omstandigheden bouwt hij V2-raketten voor de Duitsers, terwijl hij betwijfelt of hij zijn zeventiende verjaardag zal halen.
De Nederlandse Marijke de Haan ziet steeds meer van deze raketten opduiken in het bos vlak bij het dorp waar ze woont. Samen met haar vriend Thijs riskeert ze haar leven door ze te fotograferen voor het verzet.
De jonge Duitse soldaat Rolf Maier heeft de opdracht gekregen om het V2-lanceerplatform te bewaken. Hij weet dat de oorlog verloren is en verwacht te worden gedood nog voordat deze eindigt.
Naarmate de herfst verstrijkt, raken de levens van Rolf, Marijke, Tomasz en Yvie steeds verder verstrengeld. Wie van hen weet de oorlog te doorstaan en wie zal de naderende winter niet overleven?
‘Het is Paul Dowswell met “Tweestrijd” weer gelukt om een spannend en boeiend oorlogsboek te schrijven, waarin jongeren de hoofdrol spelen.’ – Joyce Limpens, Boekhandel Dominicanen
Categorieën
Eigenschappen
9789026623622
13-10-2020
Nederlands
256
285
Paperback
Paul Dowswell
Ernst Bergboer
Leesfragment
PAUL DOWSWELL WAT ZOU JIJ DOEN ALS JE DE VERWOESTING VAN DE V2-RAKET KON STOPPEN? PAUL DOWSWELL HET IS OKTOBER 1944. LONDEN LIGT ONDER VUUR. DUITSE RAKETTEN VLIEGEN SNELLER DAN HET GELUID EN SLAAN ZONDER WAARSCHUWING IN. De zestienjarige Yvie Russell en haar familie hebben de Blitz over leefd, maar weten ze deze nieuwe dreiging ook te doorstaan? Ook de Poolse dwangarbeider Tomasz Nowicki vreest voor zijn leven. Onder erbarmelijke omstandigheden bouwt hij V2-raketten voor de Duitsers, terwijl hij betwi jfelt of hij zijn zeventiende ver jaardag zal halen. De Nederlandse Marijke de Haan ziet steeds meer van deze raketten opduiken in het bos vlak bij het dorp waar ze woont. Samen met haar vrie nd Thijs riskeert ze haar leven door ze te fotograferen voor het verzet. De jonge, Duitse soldaat Rolf Maier heeft de opdracht gekregen om het V2-lanceerplatform te bewaken. Hij weet dat de oorlog verloren is en verwacht te worden gedood nog voordat deze eindigt. Naarmate de herfst verstrijkt, raken de levens van Rolf, Marijke, Tomasz en Yvie steeds verder verstrengeld. Wie van hen weet de oorlog te door- staan en wie zal de naderende winter niet overleven? NUR 285 ISBN 978 90 266 2362 2
9 Voorwoord I k wilde dit verhaal schrijven om de schijnwerper te zetten op het leven van mensen die de Tweede Wereldoorlog hebben meegemaakt. Tussen juni 1944 en maart 1945 kwamen er meer dan 2.300 V1- en V2-raketten op Londen neer, bijna allemaal met doden en zwaargewonden als gevolg. Wat een bikkels waren dat, de mensen uit die tijd, die onder de constante dreiging om te komen in vlammen – een dood vanuit het niets – toch verder gingen met hun leven. De V2 heeft me altijd gefascineerd. De uitvinding ervan bete- kende de inleiding van de eeuw van de ruimtevaart, de periode waarin ik opgroeide. Maar achter de successen van de Ameri- kaanse en Russische raketlanceringen schuilt een afgrijselijk verhaal. De technologie die die wonderen van de wetenschap mogelijk heeft gemaakt, werd ontwikkeld door een door en door kwaadaardig regime. Het enige wat ik daar op deze plaats over wil melden is dat er meer mensen zijn omgekomen bij de bouw en lancering van die raketten dan bij de explosies wan- neer ze hun doel troffen. Dat alleen zegt meer dan genoeg over de bijna grenzeloze onmenselijkheid van het naziregime en de totale minachting voor het leven van de dwangarbeiders die de fabrieken en raketten bouwden.
10 Tot slot, ik heb Nederland meermaals bezocht en koester warme gevoelens voor het land en heb grote bewondering voor al die mensen die in opstand kwamen tegen de nazi-bezetters. Paul Dowswell Maart 2020
11 Hoofdstuk 1 Het bos van Kerkhuizen, in het noorden van Nederland 24 oktober 1944 H et was een heldere oktoberochtend. Rolf Maier keek hui- verend tussen de takken van de eiken aan de rand van het bos door naar de hemel. Ze bevonden zich op een kilometer afstand van de lanceerinrichting en Rolf hoopte dat het afweer- geschut voldoende was gecamoufl eerd zodat het vanuit de lucht moeilijk te zien was. Twee maanden geleden had hij in Bremen gezien hoe de bemanning van een luchtverdedigingskanon aan fl arden was gereten door een Typhoon van de RAF, die laag overvloog en met kanonvuur het geschut uitschakelde. De hele munitievoorraad was in een bal van vuur geëxplodeerd en Rolf had de puinhoop op moeten ruimen. Hij was dankbaar geweest dat hij de jongens die dat geschut bemanden niet kende en rilde bij de herinnering aan wat die Typhoon in die jonge lijven had aangericht. De zon scheen, maar de winter was in aantocht. Dat merkte je aan alles. Rolf was een paar maanden geleden een behoorlijke militaire overjas beloofd, maar hij had hem tot op heden nog niet gezien. Hij was blij met de extra trui die zijn moeder voor hem had gebreid en die hij nu onder zijn jas droeg. Het had zo zijn voordelen om een jas te hebben die een paar maten te groot was. Toen hij een paar dagen geleden de kwartiermeester van de
12 barakken had gezegd dat hij hoopte dat die jas snel zou komen, had hij een draai om zijn oren gekregen. ‘Dat soort jassen zijn voor onze jongens in het Ostland,’ had die hem toegebeten. En Rolf begreep dat ook wel. Zijn broer Walter zat ergens in het oosten, in Rusland. Dat hoopte Rolf in elk geval. Zijn familie had al wekenlang geen enkele brief gekregen en ook op geen andere manier iets van hem vernomen. Ondanks de kou en de bezorgdheid om zijn broer liet Rolf zich betoveren door de schoonheid van de wereld om hem heen. Het licht van de opkomende zon fi lterde door de nevel en de takken, speelde met de koperkleurige bladeren, schitterde op de zilveren dauw op de stammen en de graspollen. De bossen uit de sprookjes van zijn jeugd hadden altijd iets mysterieus gehad en Rolf kon er zich alles bij voorstellen. Het was zo prachtig dat hij even geen last had van de angst die voortdurend op zijn maag drukte. Hij was zeventien nu en hij had, zoals vrijwel alle zeventienjarigen, een oproep gekregen. Meestal betekende dat een post in het Ostland en vechten tegen de Russen. Net als talloze andere jongens van de Hitlerjugend was hij in afwachting van die oproep bij de luchtverdediging geplaatst, als bemanning van een afweergeschut. Rolfs ouders hadden de schrik van hun leven gekregen toen dat bevel kwam. Hij was destijds zestien geweest en dat leek hun veel te jong voor oorlog en actieve dienst. Hij had gezegd dat zij zich geen zorgen moesten maken. Ook de meisjes van de Hitlerjugend, de Bund Deutscher Mädel, werden bij afweergeschut geplaatst. Zo gevaarlijk kon het dus niet zijn. Eerst had hij bij een plaatselijke eenheid in Bremen gediend, op een post op tien minuten fi etsen van zijn huis. Amper een week geleden was hem verteld dat zijn eenheid zou worden overgeplaatst naar een post in het buitenland. Ui- terst geheim, uiteraard. Maar toen zijn ouders hoorden dat hij
13 naar Nederland zou worden gestuurd, was hun ongerustheid geweken. Een reistijd van bijna twee uur met de trein was het. Als de treinen normaal reden, natuurlijk. Nederlanders waren halve Duitsers. In propagandafi lms had hij talloze jonge Hollanders gezien die bij de Niederländische SS waren gegaan; ze vochten zij aan zij met het Duitse leger en de meesten – een enkele rassenverrader daargelaten – zouden hem een warm welkom geven. Het was een behoorlijke teleurstel- ling toen dat niet waar bleek te zijn. Met een bitter glimlachje dacht hij aan het gesprek met zijn vriend Jürgen Grobel, in de troepentrein die hen van Bremen naar Kerkhuizen had gebracht. De jongens hadden gefantaseerd over de begroeting die de Ne- derlandse meisjes voor hen in petto zouden hebben. Hollanders waren ariërs, per slot van rekening, rassenkameraden. Voor Duitse jongens waren Nederlandse meisjes volmaakt acceptabele partners. Die zouden als een blok voor hen vallen; ze droegen niet voor niets die prachtige uniformen van de Hitlerjugend. Hoe zouden ze die kunnen weerstaan? De twee knapen hadden om tien mark gewed wie van hen het eerst een meisje aan de haak zou slaan. Het was een grote teleurstelling geworden. De plaatselijke bevolking meed zijn blik en als hij een gesprek aanknoopte, was de reactie lauw en onverschillig. Er waren zelfs meisjes die een baret droegen met het blauw-wit-rode schildje van de RAF erop geborduurd. Niet met opzet, was de nieuwkomers gezegd. Een samenloop van omstandigheden, een modegril zonder verdere betekenis. Maar uitgerekend die meisjes waren het afstandelijkst en onvriendelijkst als hij hen aansprak. Rolf wist wel dat hij de nazi-nieuwsuitzendingen en de pam- fl etten die zij moesten lezen over rassenhygiëne en het kwaad van het Jodendom met een korreltje zout moest nemen, maar
14 hij had wel altijd geloofd in de superioriteit van de Duitse le- germacht en in de eindzege, de onafwendbare overwinning die ze zouden behalen. Maar inmiddels had hij zo zijn bedenkingen gekregen. Als dat gepraat over Nederlanders als arische broers en zussen zo overduidelijk kletskoek was, wat was er dan nog meer niet waar? Het lastige was alleen dat het absoluut niet was toegestaan om ook maar iets te zeggen wat de indruk kon wekken dat het voor Duitsland niet de goede kant uit ging. Kort voordat hij vertrok, een dag na die luchtaanval van de RAF, had Frau Schmidt, zijn buurvrouw, bij de bakker in de rij staan klagen over Hitler. Wat zij had gezegd was helemaal niet onredelijk. Er was het Duitse volk beloofd dat de Luftwaffe hen zou beschermen tegen ‘lucht- bandieten’. Nou, dat was niet gelukt; de halve stad lag in puin. Wat er daarna met Frau Schmidt gebeurde, was een heilzame les voor hen allen geweest. De Gestapo had haar gearresteerd en een week later hingen er aankondigingen door de hele stad dat zij naar de guillotine was gestuurd wegens ‘defaitisme’ en ‘ondermijning van de moraal van het Duitse volk’. Het was een stuk veiliger om over meisjes te praten. Rolf had er nog altijd alle vertrouwen in dat hij die weddenschap zou winnen. Hij was langer dan Jürgen, hij zag er beter uit en hij had meer zelfvertrouwen als het om meisjes ging. Ondanks de afstandelijkheid die zij tot nu toe hadden bespeurd, was hij er zeker van dat hij binnenkort wel iemand tegen het lijf zou lopen, hier in Kerkhuizen. Rolf vond het eigenlijk wel spannend om hier te zijn. Zolang hij zich kon heugen was hij in de Hitlerjugend voorbereid op oorlog. Het vooruitzicht om die Tommies en Yanks, die in de afgelopen twee jaar zijn stad hadden platgegooid, een koekje van eigen deeg te geven sprak hem wel aan. Bovendien werd
15 er gefl uisterd dat je, als je bij een Flak-eenheid zat, minder snel naar het front werd gestuurd. Rolf had genoeg gehoord van Walter, zijn broer, om te weten dat je een post aan het Ostfront om tegen de Russen te vechten het best kon vermijden. Niet dat hij het idee om tegen Tommies en Yanks te vechten nou zo aantrekkelijk vond; die zaten, ondanks alle stoere praatjes over duizenden krijgsgevangenen en hen terugdrijven in zee, nog steeds in Frankrijk. De geallieerden waren in de afgelopen maand zelfs tot in Holland doorgedrongen – een luchtlandingsoperatie met parachutisten, die was afgeslagen door de kracht van het Duitse leger. De radio bracht altijd alleen goed nieuws, maar zijn intuïtie zei hem dat de beweringen over die aanval met parachutisten hier in Holland klopten. Maar over de gevechten in het Ost- land werd hetzelfde beweerd als over de strijd in Frankrijk, dus het was niet altijd even gemakkelijk om te weten wat je ervan denken moest. Hoe je het ook inkleedde, het was klip en klaar: als de vijand werkelijk zulke kolossale verliezen leed en er toch in slaagde stand te houden, dan beschikte hij over wel heel veel manschappen. De kranten, nieuwsberichten en fi lms vertelden niets over Duitse slachtoffers, maar iedereen had de gewonde soldaten op straat gezien. En in bijna ieder gezin viel wel een broer, een vader of een oom te betreuren. Alleen een krankzinnige geloofde nog dat het goed ging met de oorlog. Maar Hitler had een troefkaart. In de afgelopen twee jaar had Rolf in de tijdschriften van de Hitlerjugend en in kranten over een Wunderwaffen gelezen. De meeste jongens waren er vast van overtuigd dat de arische wetenschappers het tij van de oorlog in hun voordeel zouden doen keren. De vliegende bommen waren er al, de eerste van de Vergeltungswaffen die op Londen regenden als wraak voor de bombardementen op Duitse
16 steden. En dan waren daar de jachtvliegtuigen, de onwaarschijn- lijke Messerschmidt 262, de Schwalbe, die bijna met snelheid van het geluid vloog. Die bestookten de Vliegende Forten met honderdtallen, hoog in de lucht. Er ging zelfs een gerucht over een enorme spiegel die in de ruimte gebracht zou worden om zonnestralen te bundelen en op vijandelijke steden te richten. Dat zou nog een paar jaar gaan duren, maar voor Rolf en zijn kameraden stond het vast dat Duitse wetenschappers in staat waren om zo’n mirakels apparaat te bouwen. Wat Rolf het meest opwond, was de reden waarom hij hier in dit Nederlandse bos zat. Het was niet de bedoeling om te praten over wat zij hier deden, maar alle Flak-jongens hadden het bewijs kort na aankomst langs zich heen zien rollen. Een donderend konvooi van bepantserde troepenvoertuigen en moto- ren, een aantal lompe tankwagens en een enorme Meillerwagen met daarop het mooiste wat Rolf ooit had gezien: een ranke raket, zo lang als een treinstel, met een spitse neus en hoekige vinnen als staart. Er werd gefl uisterd dat die dingen tot buiten de dampkring vlogen en zich van daar met een enorme explosie op de vijand stortten. Het was niet moeilijk je voor te stellen dat de oorlog met dit wapen gewonnen kon worden. Het was Rolf ook opgevallen dat de gewapende mannen die het trans- port begeleidden bepaald geen lieverdjes waren. Geen wonder dat de lokale bevolking zo narrig doet, dacht Rolf; als wij hen zo behandelen… ‘Hé, Meier!’ schreeuwde zijn vriend Jürgen hem toe. ‘Ze gaan er eentje afsteken!’ Rolf mocht dat onbehouwen taalgebruik van Jürgen wel. Het was een van de weinige dingen die hem tegenwoordig nog aan het lachen maakten. ‘Het is geen vuurwerk, Jürgen,’ grinnikte hij. Alle vier de knapen van zijn geschutsploeg verlieten hun post,
17 renden het bos uit en bleven staan aan de rand van het geploegde land voor hen. Het geluid bouwde in een paar seconden op, een gerommel dat aanzwol tot een oorverdovend gebulder dat de aarde deed beven. En toen zagen ze het: het schoot kaarsrecht omhoog, voortgestuwd door een helse vlam. Op het moment dat de geur van brandstof en rook van de raketmotor door het bos was gedrongen en hen bereikt had, was het monster al verdwenen in de najaarshemel. De jongens stonden met open mond te kijken. ‘Vlug terug naar het kanon, voor die klootzak van een Un- teroffi zier in de gaten heeft dat wij hier staan,’ zei Grobel. Rolf zat een hele tijd sprakeloos in het stoeltje van zijn Flak-kanon. Hij had zojuist de toekomst gezien. *** 09.51 uur De raketmotor spuwt vijfenzestig seconden lang vuur. Als hij uitvalt, bevindt de V2 zich al aan de rand van de dampkring, honderd kilometer boven de Noordzee. Daar verliest hij mo- mentum, draait zich om en begint aan het laatste deel van zijn baan, aangetrokken door de zwaartekracht. In de diepte strekt het stratenpatroon van Londen zich uit. Met een snelheid van meer dan vier keer die van het geluid zal hij over minder dan vier minuten inslaan. Daar beneden zijn mensen bezig met de dagelijkse dingen, mensen die nog vier minuten te leven hebben.
19 Hoofdstuk 2 New Cross, Londen 24 oktober 1944, 08.51 uur Y vie Russell zat in haar eentje in een hoekje van het lokaal, zoals gewoonlijk genegeerd door de andere meisjes van de vijfde klas van de Haberdasher Aske High School. Een bleek zonnetje viel het vertrek binnen en ze voelde een steek van me- lancholie. Ze zat hier nu twee jaar en had nog niet een vriendin gemaakt. Ze was altijd al het buitenbeentje geweest, hier en op de Queen’s Road Secondary, vlak bij Peckham. Toch was dit een vooruitgang, hield ze zichzelf voor. Op Queen’s Road werden meisjes die er niet bij hoorden in elkaar geslagen, hier werden ze alleen maar genegeerd. De meisjes uit de chique families van Greenwich en verder heuvelopwaarts in Blackheath gingen naar Haberdasher. Een paar jaar geleden had haar vader, Bill, gehoord dat er studie- plaatsen waren voor meisjes die goed kunnen leren en hij had altijd beweerd dat zij slim was. ‘Veel van die chique gasten zit- ten nog altijd buiten Londen, toch?’ had hij gezegd. De havens bevonden zich per slot van rekening aan de andere kant van de rivier, vlakbij, en een verdwaalde bom zou een heel gezin in een oogwenk kunnen wegvagen. Veel evacuees waren in 1942 teruggekeerd, maar een fl ink deel van de ouders had er voor
20 gekozen hun kinderen voorlopig nog uit de hoofdstad weg te houden. Er was dus plek. Op een dag was Yvie opgeroepen voor een gesprek met de directrice. Juffrouw Roberts had haar gevraagd wat zij graag las en was onder de indruk geraakt van haar antwoord. Yvie had De kleine prins genoemd van Antoine de Saint-Exupéry en Kafka’s Het proces, die zij beide bij toeval had ontdekt in de plaatselijke bibliotheek terwijl ze wat aan het rondstruinen was tussen de boekenkasten, op zoek naar iets wat haar interessant leek. Juffrouw Roberts had haar uitspraak van Saint-Exupéry’s naam verbeterd en gevraagd of zij Oliver Twist gelezen had. Yvie, nijdig om die steek om haar armzalige Frans, had gezegd dat ze Dickens maar een windbuil vond. De directrice had ge- probeerd te doen alsof ze geschokt was, maar had een vluchtig glimlachje niet kunnen verbergen. ‘Dickens is een meester in het beschrijven van personages,’ had ze gezegd, ‘en hij wordt beschouwd als een van onze grootste auteurs. Maar het is wel duidelijk dat jij een onafhankelijke denker bent. Ik denk dat jij het hier wel gaat redden.’ Yvie had zich op dat moment gerealiseerd dat haar leven nooit meer hetzelfde zou zijn. De kinderen van Queen’s Road Secondary was nooit veel bijgebracht, er was niemand die zich druk om hen maakte. Zij waren de fabrieksarbeiders en win- kelbedienden van de toekomst. Maar wat haar moeder Dorothy deed, het schoonhouden van de huizen van anderen, wilde zij zeker niet. Ze deed het goed op school, ondanks haar isolement, al kreeg ze zo nu en dan een standje van de staf, die vond dat ze niet genoeg haar best deed om zich wat meer in de groep te mengen. Maar de andere meiden wilden niet met haar omgaan, had zij hun willen zeggen. Als zij al met haar praatten, was dat meestal
21 om de spot te drijven met haar Cockneydialect. Yvie kon het nooit goed doen. Wanneer ze ‘netjes’ probeerde te praten, werd ze door haar ouders en de andere kinderen in Pepy’s Road gepest om de aardappel in haar keel. Yvie leefde in haar eigen wereld. Als anderen dan zo nodig afstandelijk wilden doen, dan deed zij dat ook. Op die najaarsochtend, terwijl ze het lokaal rondkeek, met de wanden vol werk uit teken- en schilderlessen, nam ze zich voor er het beste van te maken. Op Queen’s Road had al dat soort werk nog geen tien minuten aan de muur gehangen voor het was vol gekliederd. Of van de muur gescheurd. Juf Herring kon elk moment binnenkomen om de presentie- lijst door te nemen. Acht uur vijfenvijftig – je kon de klok erop gelijkzetten bij haar. Terwijl Yvie zat te wachten dwaalden haar gedachten af naar fl arden van het gesprek, die gisteravond vanuit de keuken haar slaapkamer bereikten. Oom Len was er geweest, met een van die chique vrouwen met wie hij omging, vrouwen die hij opscharrelde nadat zijn vrouw was omgekomen bij een luchtaanval tijdens de Blitz. Dat hadden ze aangenomen, in elk geval; haar lichaam was nooit gevonden. Boven het geruis van verkeer klonk een ver gerommel. Het gekwebbel in het lokaal viel stil. ‘Geen luchtalarm,’ kirde Margaret Thompset. ‘Weer een doodlebug?’ vroeg Clare Wills, een nieuw meisje dat in september was begonnen. Het was grappig hoe geheimzinnig iedereen er altijd over deed. Het was bijna zeker dat er mensen waren omgekomen of afschuwelijk gewond geraakt. Yvie keek met afgunst naar Clare. Het meisje was er nog maar een paar weken en had zich moeiteloos aangepast. Zij was van hun soort, sprak als iemand van de BBC. Yvie vroeg zich ineens
22 stuurs af of ze niet toch beter paste op Queen’s Road Secondary. Maar ze besloot een poging te wagen. ‘Het kan ook weer zo’n gasexplosie wezen.’ Ze keerden zich allemaal haar kant op en Yvie voelde dat ze begon te blozen. Meteen besefte ze dat ze ‘wezen’ had gezegd, in plaats van ‘zijn’. Maar niemand zei iets onvriendelijks; ze trokken een zou-kunnen-gezicht of haalden hun schouders op. Dat was een verbetering. Yvie opperde een andere mogelijkheid. ‘Vorige maand viel er een in Camberwell. De halve straat weggeslagen.’ ‘Allemachtig,’ zei Clare. ‘Denk je echt…’ Juf Herring zwierde het lokaal binnen. De gesprekken stokten en alle meisjes ging rechtop naast hun tafeltje staan. Maar tijdens de middagpauze, toen Yvie zich met een boek bij de radiator in de hoek nestelde, kwam Clare in haar eentje naar haar toe. Clare was in haar eentje veel leuker dan wanneer er andere meisjes bij waren. Ze vroeg Yvie zelfs of ze bij haar mocht komen zitten en schoof haar billen op de radiator. Yvie vroeg zich af wat ze wilde. Soms dachten meisjes dat zij wel iemand kende die op de zwarte markt aan boter of vlees kon komen. Dat waren de enige momenten waarop ze spontaan werd aangesproken. Maar Clare vroeg niet naar illegale spullen van de zwarte markt. ‘Wat weet jij van die vreselijke toestand in Camberwell?’ vroeg ze. ‘Alleen dat de helft van die terraswoningen daar met de grond gelijk is gemaakt,’ zei Yvie. ‘De volgende dag stond er in de kranten dat het om een gasexplosie ging.’ Clare leek te twijfelen, boog zich toen voorover en fl uisterde: ‘De zus van mijn moeder woont vlak bij Camberwell Road…’ Yvie trok haar wenkbrauwen op. Dat was nogal een ontboe- zeming. Camberwell was geen goede buurt. Clare nam haar in vertrouwen.
23 ‘Alles goed met haar?’ ‘Best. Ze was vorige week bij ons. Ze vertelde iets heel geks over wat er is gebeurd. Eerst een enorme dreun die de spiegel van de muur sloeg… Daarna een fl uittoon en toen een donderklap…’ Yvie had geen idee wat dat te betekenen kon hebben. Ze had het gevoel dat ze haar tong verloren had, maar wilde vooral niet verlegen overkomen. Mensen legden verlegenheid nog weleens uit als onvriendelijkheid en stugheid, had ze ontdekt, en dat wilde ze niet. Ze zocht naar woorden. ‘Wat afschuwelijk,’ zei ze, geforceerder dan ze wilde. ‘Was het echt in die volgorde?’ Clare herhaalde zachtjes: ‘Dreun, fl uittoon, donderklap. Dat heb je niet als er een gasleiding ontploft.’ ‘Maar misschien dat ze het zich niet meer helemaal precies herinnert,’ probeerde Yvie. ‘Nee. Ze vertelde dat haar buren dat ook zo hadden gehoord. Ze was er heilig van overtuigd dat het zo ging.’ ‘Oké. Maar wat denkt zij dan dat er gebeurd is?’ Yvie was geïntrigeerd. Dit klonk helemaal niet als een gasexplosie. ‘Een doodlebug? Die V1’s maken altijd een vreemd sputterend geluid als ze overkomen, nietwaar?’ Clare schudde haar hoofd. ‘Zeker geen doodlebug. Meestal gaat het luchtalarm ook als die dingen in aantocht zijn.’ ‘Ik zal het mijn vader eens vragen,’ zei Yvie. ‘Die zit bij de Civil Defence Service, misschien weet hij meer…’ ‘Weet je, ik vind het knap waardeloos dat ze ons voorliegen over die gasexplosies,’ zei Clare, die zichtbaar haar best deed haar afkeer niet te laten blijken. ‘Dat is niks anders dan wat die nazi’s doen met hun volk, zoals ze ons steeds vertellen.’ Yvie giechelde. Dit was het soort kletspraat waar een nuffi g grietje als Margaret haar neusje voor optrok. Wat de overheid je voorkauwde, moest je niet in twijfel trekken. Dan gaf je blijk
24 van een verkeerde houding, en dat gaf geen pas. ‘Welk boek lees je?’ vroeg Clare. Yvie vertelde haar over Aan de grond in Parijs en Londen en waarom ze zo weg was van de stijl van George Orwell. ‘Ah! Een eigenwijze dwarsligger,’ zei Clare met een grijns. ‘Nou, dat ben ik ook.’ *** Yvie liep in de najaarsschemering naar huis en voelde een licht- heid waarvan ze bijna was vergeten dat die bestond. Er daalde nevel neer die een geur van mysterie over de troosteloze straten legde. Het was een goede dag geweest. Tijdens de middagpauze had ze leuk met Clare zitten praten en het meisje had beloofd een ander boek van Orwell mee te nemen en voorgesteld om te ruilen, als zij Aan de grond uit had. En Juf Herring had Yvie laten weten dat ze een uitstekend essay had geschreven over de Reformatie. Soms was Haberdasher zo slecht nog niet. Op het moment dat ze de rij karkassen van huizen passeerde die een half jaar geleden bij een luchtaanval waren vernield, hui- verde ze. Dat geklets over gasexplosies was een rookgordijn, dat wist ze wel zeker. Die V1’s, die vanaf het begin van de zomer op Londen waren neergekomen, hadden iedereen de koude rillingen bezorgd. Toch hadden die onbemande vliegende bommen ook iets bijna komisch. Gekke, lelijke dingen waren het, niet al te moeilijk uit de lucht te halen. En je hoorde ze aankomen. Maar wat als de nazi’s iets anders hadden bedacht? Iets wat zo snel naderde dat je het niet hoorde aankomen? Yvie huiverde bij de gedachte. Stel je dat eens voor: in een oogwenk weggevaagd, als een lamp die je uitschakelt. Dat zou iets heel nieuws zijn, en behoorlijk angstaanjagend.
PAUL DOWSWELL WAT ZOU JIJ DOEN ALS JE DE VERWOESTING VAN DE V2-RAKET KON STOPPEN? PAUL DOWSWELL HET IS OKTOBER 1944. LONDEN LIGT ONDER VUUR. DUITSE RAKETTEN VLIEGEN SNELLER DAN HET GELUID EN SLAAN ZONDER WAARSCHUWING IN. De zestienjarige Yvie Russell en haar familie hebben de Blitz over leefd, maar weten ze deze nieuwe dreiging ook te doorstaan? Ook de Poolse dwangarbeider Tomasz Nowicki vreest voor zijn leven. Onder erbarmelijke omstandigheden bouwt hij V2-raketten voor de Duitsers, terwijl hij betwi jfelt of hij zijn zeventiende ver jaardag zal halen. De Nederlandse Marijke de Haan ziet steeds meer van deze raketten opduiken in het bos vlak bij het dorp waar ze woont. Samen met haar vrie nd Thijs riskeert ze haar leven door ze te fotograferen voor het verzet. De jonge, Duitse soldaat Rolf Maier heeft de opdracht gekregen om het V2-lanceerplatform te bewaken. Hij weet dat de oorlog verloren is en verwacht te worden gedood nog voordat deze eindigt. Naarmate de herfst verstrijkt, raken de levens van Rolf, Marijke, Tomasz en Yvie steeds verder verstrengeld. Wie van hen weet de oorlog te door- staan en wie zal de naderende winter niet overleven? NUR 285 ISBN 978 90 266 2362 2
Bekijk de tekstversie van dit leesfragment.
Is dit leesfragment niet goed zichtbaar of krijgt u een foutmelding te zien? Klik dan hier om het fragment opnieuw te laden. Wil je dit leesfragment later offline lezen? Geen probleem, je kunt hier klikken om het pdf bestand te downloaden.
Paul Dowswell
Paul Dowswell is een Britse auteur. Hij kreeg grote internationale bekendheid met zijn Yoyng Adult roman Ausländer, dat in acht talen werd vertaald en bij Callenbach verscheen in november 2009. Zijn boeken Ausländer en Sector 20 kenmerken zich doordat zijn hoofdpersonen de strijd aanbinden met politiek extremisme. In eigen land was Dowswell al bekend als de auteur van meer dan 60 boeken over (meestal) historische onderwerpen. Hij studeerde Geschiedenis aan de Universiteit van Londen. Dowswell is een veelgevraagd spreker en een groot muziekliefhebber. Hij is getrouwd en heeft een dochter.
Deprecated: Bestand Thema zonder comments.php is sinds versie 3.0.0 verouderd en er is geen alternatief beschikbaar. Graag een comments.php template aan je thema toevoegen. in /home/boeken1q/affiliate/wp-includes/functions.php on line 5581
Geef een antwoord