Bijbel in gewone taal
De Bijbel in Gewone Taal huwelijksbijbel is een prachtig geschenk dat lang meegaat. De goed leesbare letter en de uitvoering in twee kleuren maken het lezen prettig. Deze editie is iets groter en heeft een wit omslag met gouden letters. Bovendien heeft de huwelijksbijbel heeft…
Bestellen bij CLC
Beschikbaarheid:
Wilt u dit product bestellen, dan kan dat op clcnederland.com
Details:
9789089120885
2000
Hardcover
€49,95
Beschrijving
De Bijbel in Gewone Taal huwelijksbijbel is een prachtig geschenk dat lang meegaat. De goed leesbare letter en de uitvoering in twee kleuren maken het lezen prettig.
Deze editie is iets groter en heeft een wit omslag met gouden letters. Bovendien heeft de huwelijksbijbel heeft goudkleurig bedrukte schutbladen met een woordenlijst en familieregister.
Categorieën
Eigenschappen
9789089120885
16-03-2015
Nederlands
2000
701
Hardcover
Leesfragment
Genesis 1 13 Genesis De schepping Het begin 1 1 In het begin maakte God de hemel en de aarde. 2 De aarde was leeg en verlaten. Overal was water, en alles was donker. En er waaide een hevige wind over het water. De eerste dag 3 Toen zei God: ‘Er moet licht komen.’ En er kwam licht. 4 God zag hoe mooi het licht was. Hij scheidde het licht en het donker. 5 Het licht noemde hij ‘dag’ en het donker noemde hij ‘nacht’. Toen werd het avond en het werd ochtend. Dat was de eerste dag. De tweede dag 6 God zei: ‘Er moet in het midden van het water een koepel komen om het water te verdelen.’ 7 En zo gebeurde het. God maakte de koepel. Zo verdeelde hij het water in tweeën: water boven de koepel en water onder de koepel. 8 Die koepel noemde God ‘hemel’. Toen werd het avond en het werd ochtend. Dat was de tweede dag. De derde dag 9 God zei: ‘Het water onder de hemel moet naar één plaats stromen. Dan komt er droge grond tevoorschijn.’ En zo gebeurde het. 10 God noemde de droge grond ‘land’, en het water noemde hij ‘zee’. 11 God zei: ‘Er moet van alles groeien op het land. Planten met zaad en bomen met vruchten.’ En zo gebeurde het. 12 Op het land kwamen allerlei planten met zaad en allerlei bomen met vruchten. En God zag hoe mooi het was. 13 Toen werd het avond en het werd ochtend. Dat was de derde dag. De vierde dag 14 God zei: ‘Er moeten lichten aan de hemel komen om verschil te maken tussen de dag en de nacht. Die lichten moeten laten zien welk seizoen het is, en welke dag en welk jaar. 15 En ze moeten licht geven op aarde.’ En zo gebeurde het. 16 God maakte de twee grote lichten. De zon om overdag te schijnen, en de maan om ’s nachts te schijnen. God maakte ook de sterren. 17 Hij zette de zon en de maan aan de hemel om licht te geven op de aarde. 18 En om het verschil aan te geven tussen dag en nacht, en tussen licht en donker. God zag hoe mooi het was. 19 Toen werd het avond en het werd ochtend. Dat was de vierde dag. De vijfde dag 20 God zei: ‘Het water moet vol leven zijn, vol met allerlei dieren. En boven de aarde, in de lucht, moeten vogels vliegen.’ 21 God maakte de grote zeedieren en alle kleine waterdieren. Het water was vol dieren. Hij maakte ook alle soorten vogels. En God zag hoe mooi het was. 22 God zegende de dieren. Hij zei: ‘Jullie moeten jongen krijgen. Overal in de zee moeten dieren komen, en overal op aarde vogels.’ 23 Toen werd het avond en het werd ochtend. Dat was de vijfde dag. De zesde dag 24 God zei: ‘Ook op het land moeten allerlei dieren komen: wilde en tamme BijbelInGewhonetaal.indb 13 18/08/15 14.03
14 Genesis 1 en 2 dieren, en heel kleine dieren.’ En zo gebeurde het. 25 God maakte de dieren, alle wilde en tamme dieren en alle kleine dieren. En God zag hoe mooi het was. 26 God zei: ‘Nu wil ik mensen maken. Ze moeten op mij lijken. Ze zullen de baas zijn over de vissen in de zee en de vogels in de lucht. En ook over het vee, over alle kleine dieren en over de hele aarde.’ 27 Toen maakte God de mensen. Hij maakte ze zo dat ze op hem leken. Hij maakte ze als man en als vrouw. 28 God zegende de mensen. Hij zei: ‘Jullie moeten kinderen krijgen. Zorg ervoor dat er overal op aarde mensen komen. Jullie moeten de baas zijn over de aarde. En ook over de vissen in de zee, over de vogels in de lucht en over alle dieren op het land.’ 29 God zei ook: ‘Alle planten en bomen op aarde zijn voor jullie. Jullie mogen de zaden en de vruchten eten. 30 De bladeren en het gras zijn voor de dieren.’ En zo gebeurde het. 31 God keek naar alles wat hij gemaakt had en zag dat het heel mooi was. Toen werd het avond en het werd ochtend. Dat was de zesde dag. God rust op de zevende dag 2 1 Zo werden de hemel en de aarde gemaakt, en alle prachtige dingen die daarbij horen. 2 Op de zevende dag was God klaar met zijn werk. Toen rustte hij uit. 3 God zegende de zevende dag. Hij maakte van die dag een bijzondere dag. Want op die dag was hij klaar met de schepping en rustte hij uit van al zijn werk. 4 Dat is het verhaal van de schepping van de hemel en de aarde. Zo zijn de hemel en de aarde ontstaan. De mensen in de tuin van Eden Een ander verhaal over de schepping Op een dag maakte God, de Heer, de hemel en de aarde. 5-6 Er groeide toen nog niets op de aarde. Er waren nog geen planten, want God had het nog niet laten regenen. Maar er kwam wel water uit de aarde omhoog. Zo werd het land vochtig. Er waren ook nog geen mensen die op het land konden werken. 7 Toen maakte God, de Heer, de mens. Hij maakte hem van aarde. Hij blies adem in zijn neus, en toen ging de mens leven. De tuin van Eden 8 God, de Heer, maakte in het oosten, in het land Eden, een tuin. Hij bracht de mens die hij gemaakt had, naar die tuin. 9 Hij liet er allerlei bomen groeien. Het waren mooie bomen met lekkere vruchten. Midden in de tuin stonden twee bijzondere bomen. Als je van de ene boom gegeten had, bleef je altijd leven. En als je van de andere boom gegeten had, wist je wat goed was en wat kwaad was. 10 Er stroomde in Eden een rivier die voor water in de tuin zorgde. Verderop werden het vier rivieren. 11-12 Eén van die rivieren is de Pison, die om het land Chawila heen stroomt. In Chawila zit zuiver goud in de grond, en er komen edelstenen en parfums vandaan. 13 De tweede rivier heet de Gichon. Die stroomt om het land Nubië heen. 14 De derde rivier heet de Tigris. Die stroomt BijbelInGewhonetaal.indb 14 18/08/15 14.03
Genesis 2 en 3 15 ten oosten van het land Assyrië. En de vierde rivier is de Eufraat. De boom van goed en kwaad 15 God, de Heer, had de mens dus naar de tuin van Eden gebracht. De mens moest voor de tuin zorgen en erop passen. 16 God zei tegen de mens: ‘Je mag eten van alle bomen in de tuin. 17 Maar niet van de boom die je leert wat goed is en wat kwaad is. Als je van die boom eet, zul je sterven.’ De mens moet niet alleen zijn 18 Daarna dacht God, de Heer: Het is niet goed dat de mens alleen is. Ik zal iemand maken die bij hem past. 19-20 Toen maakte hij alle wilde en alle tamme dieren en alle vogels. Hij maakte ze van aarde. Hij bracht de dieren naar de mens, want de mens moest ze een naam geven. Dan zou elk dier voortaan zo heten als de mens het noemde. De mens gaf elk dier een naam. Maar hij vond geen enkel dier dat goed bij hem paste. 21 Toen zorgde God, de Heer, ervoor dat de mens in een diepe slaap viel. En terwijl de mens sliep, haalde God één van zijn ribben weg. De plaats waar de rib gezeten had, maakte hij weer dicht. 22 Van die rib maakte God, de Heer, een vrouw. Toen bracht God de vrouw naar de mens. 23 De mens riep: ‘Eindelijk een mens, net als ik! Ze is mijn eigen vlees en bloed, want ze is gemaakt uit een deel van mij. Ik noem haar ‘vrouw’.’ 24 Zo komt het dat een man niet bij zijn vader en moeder blijft. Hij gaat met zijn vrouw leven en ze worden samen helemaal één. 25 De man en zijn vrouw waren naakt. Maar ze schaamden zich niet voor elkaar. De slang praat met de vrouw 3 1 De slang was een slim dier, het slimste van alle dieren die God, de Heer, gemaakt had. De slang vroeg aan de vrouw: ‘God heeft zeker gezegd dat je van geen enkele boom in de tuin mag eten?’ 2 ‘Nee,’ zei de vrouw. ‘ We mogen de vruchten eten van alle bomen, 3 behalve van de boom in het midden van de tuin. Als we van die boom eten, of hem alleen maar aanraken, zullen we sterven. Dat heeft God gezegd.’ 4 ‘Sterven?’ zei de slang. ‘Jullie zullen helemaal niet sterven! 5 Maar God weet wat er gebeurt als jullie van die boom eten: Dan zullen jullie alles begrijpen. Jullie zullen dan net zo zijn als God. Net als hij zullen jullie weten wat goed en wat kwaad is.’ De vrouw en de man eten van de boom 6 De vrouw keek naar de boom. De vruchten zagen er mooi en lekker uit, en de vrouw wilde graag alles weten. Ze pakte een paar vruchten en at ervan. Ze gaf er ook één aan haar man, die bij haar was. En hij at er ook van. 7 Toen begrepen ze dat ze naakt waren. Daarom pakten ze grote bladeren van een vijgenboom, en die bonden ze om hun heupen. God loopt door de tuin 8 Aan het eind van de middag begon er een frisse wind te waaien. God liep door de tuin. Toen de man en de vrouw hem hoorden, verstopten ze zich tussen de bomen. BijbelInGewhonetaal.indb 15 18/08/15 14.03
16 Genesis 3 en 4 9 Maar God riep de mens: ‘ Waar ben je?’ 10 ‘Ik heb me verstopt,’ antwoordde de man. ‘Toen ik u hoorde in de tuin, werd ik bang. Want ik ben naakt.’ 11 God vroeg: ‘Hoe weet je dat je naakt bent? Heb je gegeten van de boom waarvan je niet mocht eten?’ 12 ‘Het komt door de vrouw die u mij gegeven hebt,’ zei de man. ‘Zij gaf mij een vrucht en toen heb ik ervan gegeten.’ 13 ‘ Waarom heb je dat gedaan?’ vroeg God, de Heer, aan de vrouw. ‘Het komt door de slang,’ zei ze. ‘Die heeft tegen me gelogen en toen heb ik van de boom gegeten.’ God straft de slang 14 Toen zei God, de Heer, tegen de slang: ‘Omdat je dat gedaan hebt, zal het slecht met je gaan. De andere dieren willen niets meer met je te maken hebben. Je zult op je buik over de aarde kruipen en van de grond eten, je hele leven lang. 15 Jij en de vrouw zullen vijanden van elkaar zijn, en jullie nakomelingen ook. Mensen zullen jou op je kop trappen en jij zult in hun voet bijten.’ God straft de vrouw 16 God zei tegen de vrouw: ‘Als je zwanger bent, zul je het moeilijk hebben. Je zult pijn hebben als je kinderen geboren worden. Je zult verlangen naar je man, en hij zal de baas over jou zijn.’ God straft de man 17 God zei tegen de man: ‘Je hebt gedaan wat je vrouw vroeg. Je hebt gegeten van de boom waarvan je niet mocht eten. Daarom zal het slecht gaan met de grond waarop je werkt. Je hele leven lang zul je hard moeten werken om genoeg te eten te hebben. 18 Je zult koren zaaien om te eten, maar er zal ook veel onkruid groeien. 19 Je zult hard moeten werken voor je eten, je leven lang. Daarna keer je terug naar de aarde waarvan je gemaakt bent. Je was aarde en je zult weer aarde worden.’ God stuurt de man en de vrouw weg 20 De man noemde zijn vrouw Eva. Zij is de moeder van iedereen die na haar leefde. 21 God, de Heer, maakte voor de man en zijn vrouw kleren van dierenvellen. Die kleren moesten ze aantrekken. 22 God dacht: Nu zijn de mensen net zoals ik. Ze weten nu wat goed is en wat kwaad is. Maar ik wil niet dat ze ook eten van de boom van het leven. Als ze vruchten van die boom eten, blijven ze altijd leven. 23 Daarom stuurde God de mensen weg uit de tuin van Eden. Hij had de mens gemaakt van aarde. Nu moesten de mensen voortaan op die aarde gaan werken. 24 Toen God de mensen weggejaagd had, zette hij engelen bij de ingang van de tuin. Er was ook een brandend zwaard dat heen en weer ging. De engelen en het zwaard moesten de weg naar de boom van het leven bewaken. De kinderen van Adam en Eva Adam en Eva krijgen kinderen 4 1 De man heette Adam. Hij sliep met zijn vrouw Eva. Eva werd zwanger en kreeg een zoon, Kaïn. Eva zei: ‘De Heer BijbelInGewhonetaal.indb 16 18/08/15 14.03
Genesis 4 17 heeft mij geholpen. En nu heb ik een zoon op de wereld gezet.’ 2 Daarna kreeg ze nog een zoon, Abel. Dat was Kaïns broer. Later ging Abel voor de schapen en de geiten zorgen, en Kaïn ging op het land werken. Kaïn doodt Abel 3 Op een keer nam Kaïn wat graan, en dat gaf hij als offer aan de Heer. 4 Ook Abel bracht een offer. Hij slachtte een mooi jong schaap. De Heer keek naar Abel en naar het offer van Abel, 5 maar niet naar Kaïn en naar het offer van Kaïn. Toen werd Kaïn woedend, zijn ogen werden donker. 6 ‘ Waarom kijk je zo boos?’ vroeg de Heer. 7 ‘Als je doet wat goed is, dan kun je iedereen aankijken. Als je doet wat slecht is, dan zal het kwaad je te pakken krijgen. Het kwaad wil de baas over je zijn. Maar jij moet sterker zijn dan het kwaad.’ 8 Toen zei Kaïn tegen Abel: ‘Laten we het veld in gaan.’ Daar sloeg Kaïn zijn broer Abel dood. De Heer straft Kaïn 9 Toen vroeg de Heer aan Kaïn: ‘ Waar is je broer Abel?’ ‘Dat weet ik niet,’ zei Kaïn. ‘Ik hoef toch niet op mijn broer te passen?’ 10 De Heer zei: ‘ Wat heb je gedaan? Kijk, je ziet het bloed van je broer hier op de grond! Jouw misdaad moet gestraft worden. 11 Daarom zal het voortaan slecht met je gaan. Je moet weg van deze plek waar je je broer gedood hebt. Weg van de grond die rood is van het bloed van je broer. 12 Ook al werk je hard op het land, er zal niets meer voor jou groeien. Voortaan moet je over de aarde zwerven!’ De Heer beschermt Kaïn ook 13 Kaïn zei: ‘Die straf is te zwaar! 14 U jaagt me weg van deze grond. U wilt niets meer met me te maken hebben. En als ik dan alleen over de aarde zwerf, kan iedereen me zomaar doden.’ 15 Maar de Heer zei tegen Kaïn: ‘Als iemand jou doodt, zal ik hem zeven keer straffen.’ En hij maakte een teken op het lichaam van Kaïn om hem te beschermen. Dan zou niemand hem doden. 16 Toen ging Kaïn weg bij de Heer. Hij ging in het land Nod wonen. Dat ligt ten oosten van Eden. De kinderen van Kaïn 17 Later kreeg de vrouw van Kaïn een zoon, Henoch. Kaïn was in die tijd een stad aan het bouwen. Hij noemde die stad ook Henoch, net zoals zijn zoon heette. 18 Henoch kreeg een zoon, Irad. Dat was de vader van Mechujaël, en die was de vader van Metusaël, en die was weer de vader van Lamech. 19 Lamech had twee vrouwen. De ene heette Ada, de andere heette Silla. 20-21 Ada kreeg twee zonen: Jabal en Jubal. Jabal was de eerste mens die rondtrok met zijn kudde. Jubal was de eerste mens die op de harp en de uit speelde. 22 Silla kreeg een zoon, Tubal-Kaïn. Hij werd de eerste smid: hij maakte dingen van ijzer en brons. Silla kreeg ook een dochter, Naäma. 23 Op een keer zei Lamech tegen zijn vrouwen: ‘Luister goed, Ada en Silla! Als iemand mij aanvalt, dan sla BijbelInGewhonetaal.indb 17 18/08/15 14.03
18 Genesis 4, 5 en 6 ik hem dood. 24 Iemand die Kaïn wil doden, wordt zeven keer gestraft. Maar iemand die mij wil doden, wordt 77 keer gestraft!’ Adam en Eva krijgen nog een zoon 25 Adam en Eva kregen nog een zoon. Eva noemde hem Set. Ze zei: ‘Kaïn heeft mijn zoon Abel gedood. Maar God heeft me een ander kind gegeven.’ 26 Later kreeg Set ook een zoon. Die werd Enos genoemd. Vanaf die tijd gaven de mensen God de naam ‘Heer’. De nakomelingen van Adam De mensen die van Adam afstammen 5 1 Nu volgt een lijst van Adams kinderen en de mensen die daarna leefden. 2 Toen God de mensen maakte, maakte hij ze zo dat ze op hem leken. God maakte ze als man en als vrouw. Hij zegende ze en hij noemde ze ‘mens’. 3 Toen Adam 130 jaar oud was, kreeg hij een zoon die precies op hem leek. 4 Hij noemde zijn zoon Set. Na de geboorte van Set leefde Adam nog 800 jaar. Hij kreeg nog meer kinderen. 5 In totaal leefde Adam 930 jaar. Toen stierf hij. 6 Toen Set 105 jaar oud was, kreeg hij Enos. 7 Daarna leefde hij nog 807 jaar en kreeg hij nog meer kinderen. 8 In totaal leefde hij 912 jaar. Toen stierf hij. 9 Toen Enos 90 jaar oud was, kreeg hij Kenan. 10 Daarna leefde hij nog 815 jaar en kreeg hij nog meer kinderen. 11 In totaal leefde hij 905 jaar. Toen stierf hij. 12 Toen Kenan 70 jaar oud was, kreeg hij Mahalalel. 13 Daarna leefde hij nog 840 jaar en kreeg hij nog meer kinderen. 14 In totaal leefde hij 910 jaar. Toen stierf hij. 15 Toen Mahalalel 65 jaar oud was, kreeg hij Jered. 16 Daarna leefde hij nog 830 jaar en kreeg hij nog meer kinderen. 17 In totaal leefde hij 895 jaar. Toen stierf hij. 18 Toen Jered 162 jaar oud was, kreeg hij Henoch. 19 Daarna leefde hij nog 800 jaar en kreeg hij nog meer kinderen. 20 In totaal leefde hij 962 jaar. Toen stierf hij. 21 Toen Henoch 65 jaar oud was, kreeg hij Metuselach. 22 Daarna leefde hij nog 300 jaar. Henoch leefde als een vriend van God. Hij kreeg nog meer kinderen. 23 In totaal leefde Henoch 365 jaar. 24 Toen nam God hem weg. Henoch had geleefd als een vriend van God. 25 Toen Metuselach 187 jaar oud was kreeg hij Lamech. 26 Daarna leefde hij nog 782 jaar en kreeg hij nog meer kinderen. 27 In totaal leefde hij 969 jaar. Toen stierf hij. 28 Toen Lamech 182 jaar oud was, kreeg hij een zoon, 29 die hij Noach noemde. Lamech zei: ‘ We moeten heel hard werken op het land. Want de Heer heeft ervoor gezorgd dat het slecht gaat met de grond. Maar deze zoon zal ons troosten in ons harde leven.’ 30 Na de geboorte van Noach leefde Lamech nog 595 jaar. Hij kreeg nog meer kinderen. 31 In totaal leefde Lamech 777 jaar. Toen stierf hij. 32 Toen Noach 500 jaar oud was, kreeg hij drie zonen: Sem, Cham en Jafet. De mensen mogen niet altijd blijven leven 6 1 Er kwamen steeds meer mensen op aarde, en die mensen kregen zonen en dochters. 2 De dochters waren mooi, en dat zagen de goden. Ze kozen meisjes uit die hun vrouw werden. BijbelInGewhonetaal.indb 18 18/08/15 14.03
Genesis 6 en 7 19 3-4 De goden en de dochters van de mensen kregen samen kinderen. Zo kwamen er halfgoden op aarde. Dat zijn de beroemde helden uit het verre verleden. Toen zei de Heer: ‘Ik heb de mensen mijn adem ingeblazen. Maar ik zal ze niet voor altijd laten leven, want mensen zijn geen goden. Ze zullen niet ouder worden dan 120 jaar.’ Noach en de grote overstroming De mensen zijn slecht 5 De Heer zag dat alle mensen op aarde slecht waren. Ze bedachten alleen maar slechte dingen. 6 Dat deed de Heer pijn. Hij kreeg er spijt van dat hij de mensen gemaakt had. 7 Hij dacht: Ik wil geen mensen meer op de aarde, en ook geen dieren op het land en geen vogels meer. Want ik heb er spijt van dat ik de mensen en de dieren gemaakt heb. 8 Maar de Heer vond dat er één mens was die wel goed leefde. Dat was Noach. Noach leeft goed 9-10 Nu volgt het verhaal over Noach en zijn familie. Noach had drie zonen. Ze heetten Sem, Cham en Jafet. Noach was anders dan de mensen om hem heen. Hij was eerlijk en goed. Hij leefde als een vriend van God. 11-12 Alle andere mensen leefden slecht. Ze waren oneerlijk en gemeen. God zag dat de hele aarde slecht was. 13 Daarom zei hij tegen Noach: ‘Ik ga een eind maken aan het leven van alle mensen. Want ze zijn slecht en oneerlijk. Ik ga ze vernietigen, samen met de aarde.’ Noach moet een boot maken 14 Verder zei God tegen Noach: ‘Jij moet een boot maken. Het moet een houten boot zijn met verschillende ruimtes. Je moet hem van binnen en van buiten waterdicht maken. 15 De boot moet 150 meter lang worden, 25 meter breed en 15 meter hoog. 16 Hij moet drie verdiepingen hebben. Er moet een raam in de boot zitten, en een deur in de zijkant. Je moet een halve meter openlaten tussen het dak en de zijkanten. 17 Ik laat de aarde volstromen met water, heel veel water. Alles wat leeft, zal sterven, alles en iedereen op aarde. 18 Maar ik beloof dat ik jou zal beschermen. Jij zult veilig zijn op de boot. En ook je vrouw, je zonen en hun vrouwen zullen veilig zijn. 19 Je moet in de boot ook dieren meenemen. Van elke soort een mannetje en een vrouwtje. Dan blijven de dieren leven, net als jij. 20 Van alle soorten vogels, van alle soorten vee en van alle kleine dieren zullen er twee naar je toe komen. 21 Je moet ervoor zorgen dat er in de boot genoeg eten is voor jullie zelf en voor de dieren.’ 22 Noach deed dat allemaal. Hij deed precies wat God gezegd had. Noach moet aan boord gaan 7 1 Toen zei de Heer tegen Noach: ‘Ik heb gezien dat jij eerlijk en goed bent. Jij als enige van alle mensen die nu op aarde leven. Daarom moet jij met je hele gezin aan boord van de boot gaan. 2 Neem ook dieren mee. Zeven paar van alle reine dieren, steeds een mannetje BijbelInGewhonetaal.indb 19 18/08/15 14.03
20 Genesis 7 en 8 en een vrouwtje. En één paar van alle onreine dieren, ook een mannetje en een vrouwtje. 3 Je moet ook zeven paar van alle vogels meenemen, mannetjes en vrouwtjes. Dan kunnen ze weer jongen krijgen en dan komen er weer veel vogels op de aarde. 4 Over zeven dagen zal ik het laten regenen. Dan blijft het veertig dagen en veertig nachten regenen. Dan zal ik alles op aarde vernietigen. Alles wat er bestaat, alles wat ik gemaakt heb.’ 5 Noach deed alles precies zoals de Heer gezegd had. Het water komt 6 Noach was zeshonderd jaar toen het water over de aarde begon te stromen. 7 Hij vluchtte voor het water en ging aan boord. Zijn zonen, zijn vrouw en zijn schoondochters gingen mee. 8-9 Daarna kwamen de dieren bij Noach in de boot. Reine dieren en onreine dieren, vogels en kleine dieren. Van alle soorten kwamen er steeds een mannetje en een vrouwtje. Zo had God het tegen Noach gezegd. 10 Na zeven dagen kwam het water over de hele aarde. 11 Noach was toen zeshonderd jaar oud. Het was de zeventiende dag van de tweede maand. Er kwam overal water uit de grond en er stroomde water uit de hemel. 12 Veertig dagen en veertig nachten lang bleef het regenen op de aarde. 13 Toen de regen kwam, ging Noach aan boord met zijn zonen Sem, Cham en Jafet, zijn vrouw en zijn drie schoondochters. 14 En met alle dieren: wilde en tamme dieren, kleine dieren en vogels. 15-16 Van alle dieren kwamen er steeds een mannetje en een vrouwtje bij Noach in de boot, net zoals God gezegd had. Daarna deed de Heer de deur achter Noach dicht. Het water stijgt 17 Veertig dagen lang stroomde het water over de aarde. Het water kwam hoger en de boot kwam los van de grond. 18 Er kwam steeds meer water. En toen het water bleef stijgen, begon de boot te drijven. 19 En er kwam nog meer water. Zelfs de hoogste bergen kwamen onder water te staan. 20 Ten slotte stond het water ruim 7 meter boven de bergen. 21 Alles wat op aarde leefde, verdronk. Alle mensen verdronken, en ook de wilde en de tamme dieren, en de vogels. 22 Alles wat leefde en ademde, ging dood. 23 God liet alles wat op aarde bestond, verdwijnen: de mensen, het vee, de kleine dieren en de vogels. Alles verdween van de aarde. Alleen Noach bleef over, en alles wat bij hem aan boord was. 24 De aarde stond 150 dagen lang helemaal onder water. God vergeet Noach niet 8 1 God vergat Noach en de dieren in de boot niet. Hij zorgde dat het ging waaien op de aarde. Daardoor ging het water zakken. 2 Er kwam geen water meer uit de grond en er stroomde geen water meer uit de hemel. De regen hield op. 3 Langzaam stroomde het water weg van de aarde. Na 150 dagen was het zo ver gezakt, 4 dat de boot vastliep op de Ararat-bergen. Dat was op de zeventiende dag van de zevende maand. 5 Het water zakte nog verder. Op de eerste dag van de tiende maand waren de toppen van de bergen weer te zien. BijbelInGewhonetaal.indb 20 18/08/15 14.03
Genesis 8 en 9 21 Noach laat een raaf en een duif los 6 Veertig dagen later deed Noach het raam van de boot open. 7 Hij liet een vogel los, een raaf. De raaf bleef heen en weer vliegen, want de aarde was nog niet droog. 8 Noach liet ook een duif los om te zien of er al droog land was. 9 Maar overal was nog water. De duif kon nergens een plekje vinden om uit te rusten, en kwam terug naar de boot. Noach stak zijn hand uit en haalde de duif weer naar binnen. 10 Noach wachtte zeven dagen. Toen liet hij de duif weer los. 11 ’s Avonds kwam de duif terug, met een blaadje van een olijfboom in zijn snavel. Toen wist Noach dat het water op de aarde verder gezakt was. 12 Weer wachtte Noach zeven dagen en weer liet hij de duif los. Maar nu kwam de duif niet meer terug. 13 Want het water was van de aarde verdwenen. Dat was op de eerste dag van de eerste maand. Noach was toen 601 jaar oud. Hij deed het dak van de boot open en keek om zich heen. Hij zag dat de aarde langzaam droog werd. 14 Op de 27ste dag van de tweede maand was de aarde helemaal droog. Noach gaat van de boot af 15 God zei tegen Noach: 16 ‘Ga van de boot af, samen met je vrouw, je zonen en hun vrouwen. 17 Stuur ook alle dieren naar buiten, de vogels, het vee en alle kleine dieren. Ze moeten weer jongen krijgen, zodat er weer veel dieren op de aarde komen.’ 18 Noach ging naar buiten, met zijn zonen, zijn vrouw en zijn schoondochters. 19 Ook alle dieren kwamen naar buiten, alle vogels en alle kleine dieren, allemaal soort bij soort. Noach brengt een offer 20 Toen bouwde Noach een altaar om offers te brengen aan de Heer. Hij verbrandde reine dieren en vogels op het altaar. 21 De Heer rook de heerlijke geur van de offers. Hij dacht: Ik zal de aarde nooit meer vernietigen, ook al zijn de mensen slecht en doen ze altijd verkeerde dingen. Ik zal nooit meer alles en iedereen doden, zoals ik nu gedaan heb. 22 Voortaan zal er altijd een tijd zijn om te zaaien en een tijd om te maaien. Er zal altijd kou zijn en hitte, zomer en winter, dag en nacht. Nooit houdt dat op, zo lang de aarde bestaat. God zegent Noach en zijn zonen 9 1 God zegende Noach en zijn zonen. Hij zei: ‘Jullie moeten kinderen krijgen. Zorg ervoor dat er overal op aarde mensen komen. 2 De dieren op het land en de vogels en de vissen zullen bang voor jullie zijn. Want jullie zijn de baas over de dieren. 3 Jullie mogen ook hun vlees eten. Ik heb jullie al planten gegeven om te eten. Nu mogen jullie ook alle dieren eten. 4 Maar jullie mogen geen vlees eten waar nog bloed in zit. Want bloed betekent leven. 5 Ook het bloed van een mens betekent leven. Als een dier een mens doodt, moet dat dier zelf ook gedood worden. Als een mens een ander mens doodt, moet die mens zelf ook gedood worden. Dat eis ik. 6 Ik heb de mensen zo gemaakt dat ze op mij lijken. Daarom moet iemand die een ander mens doodt, zelf gedood worden. BijbelInGewhonetaal.indb 21 18/08/15 14.03
22 Genesis 9 en 10 7 Jullie moeten kinderen krijgen en ervoor zorgen dat er overal op aarde mensen komen.’ God doet de mensen een belofte 8 Verder zei God tegen Noach en zijn zonen: 9 ‘Nu ga ik een belofte doen aan jullie en aan de mensen die na jullie leven. 10 Ik doe die belofte ook aan alle dieren op aarde, aan de wilde en de tamme dieren, aan de vogels en aan alle dieren die uit de boot gekomen zijn. 11 Ik beloof dat ik de mensen en de dieren nooit meer zal doden door een grote overstroming. Er zal nooit meer een overstroming komen die de hele aarde verwoest.’ God geeft een teken van zijn belofte 12-13 God zei verder: ‘Ik geef jullie voor altijd een teken van mijn belofte. Ik zet mijn boog in de wolken. Dat is het teken van mijn belofte aan jullie en aan alles wat op aarde leeft. 14 Steeds als ik veel wolken over de aarde stuur, zal er een regenboog tevoorschijn komen. 15 Dan zal ik denken aan mijn belofte aan jullie en aan alles wat leeft. Nooit meer zal het water iedereen doden en alles verwoesten. 16-17 Als de regenboog in de wolken verschijnt, zal ik die boog zien. Dan denk ik aan mijn belofte. Die belofte geldt voor altijd.’ Noach wordt dronken 18 De zonen van Noach heetten Sem, Cham en Jafet. Zij waren samen met Noach op de boot geweest. Cham had een zoon die Kanaän heette. 19 Alle mensen op aarde stammen af van de drie zonen van Noach. Later gingen de mensen overal op aarde wonen. 20 Noach was boer. Hij legde een wijngaard aan, de eerste wijngaard op aarde. 21 Op een keer werd Noach dronken, toen hij wijn gedronken had. Hij ging in zijn tent liggen, zonder kleren aan. 22 Cham kwam de tent in, en zag zijn vader Noach daar naakt liggen. Hij ging naar buiten en vertelde het aan zijn broers. 23 Toen liepen Sem en Jafet achteruit de tent in, met een jas op hun schouders. Die jas legden ze over het naakte lichaam van hun vader, maar ze keken niet naar hem. Zo zagen ze niet dat hij naakt was. Noach is kwaad op Cham 24 Noach werd wakker. Toen hij hoorde wat Cham gedaan had, zei hij: 25 ‘Het zal slecht a open met Kanaän, de zoon van Cham. Kanaän zal de knecht van zijn familie zijn, de onbelangrijkste knecht. 26 Ik dank de Heer. Hij is de God van Sem. Maar Kanaän zal de knecht van Sem zijn. 27 Ik bid dat God Jafet veel land geeft. Jafet zal bij Sem wonen. Maar Kanaän zal de knecht van Jafet zijn.’ Noach sterft 28 Na de grote overstroming leefde Noach nog 350 jaar. 29 In totaal leefde hij 950 jaar. Toen stierf hij. De nakomelingen van Noach De zonen van Noach 10 1 Na de grote overstroming kregen Sem, Cham en Jafet, de zonen van Noach, zelf zonen. Nu volgt hoe die BijbelInGewhonetaal.indb 22 18/08/15 14.03
Genesis 10 23 zonen heetten en welke volken van hen afstammen. De mensen die van Jafet afstammen 2 De zonen van Jafet waren: Gomer, Magog, Madai, Jawan, Tubal, Mesech en Tiras. 3 De zonen van Gomer waren: Askenaz, Rifat en Togarma. 4 De zonen van Jawan waren: Elisa en Tarsis. Ook de bewoners van Cyprus en Rhodos stammen van Jawan af. 5 Alle mensen die langs de kust en op de eilanden leven, stammen van Jawan af. Die mensen zijn verdeeld in families en volken. Ze wonen in verschillende landen en hebben verschillende talen. De mensen die van Cham afstammen 6 De zonen van Cham waren: Kus, Misraïm, Put en Kanaän. 7 De zonen van Kus waren: Saba, Chawila, Sabta, Rama en Sabtecha. De zonen van Rama waren: Seba en Dedan. 8 Kus had ook nog een zoon die Nimrod heette. Nimrod was de eerste grote veroveraar op aarde. 9 Hij was een geweldig goede jager, de beste van allemaal. Daarom wordt er wel eens gezegd van iemand die goed kan jagen: ‘Hij is een heel goede jager, een echte Nimrod.’ 10 Nimrod heerste eerst over Babel, Uruk, Akkad en Kalne in Babylonië. 11 Later heerste hij ook over Assyrië. Daar bouwde hij de steden Nineve, Rechobot-Ir, Kalach 12 en Resen. Resen was een grote stad tussen Nineve en Kalach. 13 Van Misraïm stammen veel verschillende volken af: de Ludieten, de Anamieten, de Lehabieten, de Naftuchieten, 14 de Patrusieten, de Kretenzers en de Kasluchieten. Van dat laatste volk stammen de Filistijnen af. 15 De zonen van Kanaän waren: Sidon, de oudste, en Chet. 16 Ook veel volken stammen van Kanaän af: de Jebusieten, de Amorieten, de Girgasieten, 17 de Chiwwieten, de Arkieten, de Sinieten, 18 de Arwadieten, de Semarieten en de Hamatieten. Later zijn al deze volken in een heel groot gebied gaan wonen. 19 De grens van dat gebied liep van Sidon in de richting van Gerar tot aan Gaza. Aan de andere kant liep de grens van het gebied van Sodom, Gomorra, Adma en Seboïm tot aan Lesa. 20 Dat zijn de mensen die van Cham afstammen met hun landen en hun talen. Ze zijn verdeeld in families en volken. De mensen die van Sem afstammen 21-25 Sem, de oudste zoon van Noach, kreeg ook zonen. De zonen van Sem waren: Elam, Assur, Arpachsad, Lud en Aram. De zonen van Aram waren: Us, Chul, Geter en Mas. De zoon van Arpachsad was Selach en de zoon van Selach was Eber. Alle nakomelingen van Eber stammen dus van Sem af. Eber kreeg twee zonen. De ene zoon heette Peleg. In zijn tijd gingen de mensen op verschillende plaatsen op de aarde wonen. De andere zoon heette Joktan. 26 De zonen van Joktan waren: Almodad, Selef, Chasarmawet, Jerach, 27 Hadoram, Uzal, Dikla, 28 Obal, Abimaël, Seba, 29 O r, Chawila en Jobab. Dat waren allemaal zonen van Joktan. 30 De grens van hun gebied liep van Mesa tot aan de Sefar-bergen in het oosten. BijbelInGewhonetaal.indb 23 18/08/15 14.03
24 Genesis 10 en 11 31 Dat zijn de mensen die van Sem afstammen met hun landen en hun talen. Ze zijn verdeeld in families en volken. De volken gaan overal op aarde wonen 32 Dat zijn dus alle families die van de zonen van Noach afstammen. Alle volken stammen van hen af. Die volken zijn na de grote overstroming overal op aarde gaan wonen. De mensen bouwen een toren in Babel 11 1 Heel lang geleden sprak iedereen op aarde dezelfde taal. 2 De mensen trokken toen van de ene plaats naar de andere. Zo kwamen ze op een keer in het oosten, in Babylonië. Ze gingen daar wonen in een dal. 3 Toen zeiden de mensen tegen elkaar: ‘Laten we van klei stenen bakken.’ Zo maakten ze bakstenen om mee te bouwen. Ze gebruikten teer om de stenen aan elkaar vast te maken. 4 Toen zeiden ze: ‘Laten we een stad gaan bouwen met een toren die tot in de hemel komt. Dan worden we heel beroemd. En als we in die stad blijven, raken we niet over de hele aarde verspreid.’ De mensen verstaan elkaar niet meer 5 Toen kwam de Heer naar de aarde. Hij kwam kijken naar de stad en de toren die de mensen aan het bouwen waren. 6 Hij zei: ‘De mensen zijn nu één volk en ze spreken allemaal dezelfde taal. Wat ze hier doen, is nog maar het begin. Straks kunnen ze alles doen wat ze bedenken. 7 Laat ik naar ze toe gaan. Ik zal ervoor zorgen dat ze elkaar niet meer kunnen verstaan.’ 8 Toen verspreidde de Heer de mensen over de hele aarde. Ze stopten met de bouw van de stad. 9 Die stad wordt Babel genoemd. Daar zorgde de Heer ervoor dat de mensen elkaar niet meer konden verstaan. En dat ze overal op aarde gingen wonen. De nakomelingen van Sem 10 Toen Sem 100 jaar oud was, kreeg hij een zoon die Arpachsad genoemd werd. Dat was twee jaar na de grote overstroming. 11 Na de geboorte van Arpachsad leefde Sem nog 500 jaar. Hij kreeg nog meer kinderen. 12 Toen Arpachsad 35 jaar oud was, kreeg hij Selach. 13 Daarna leefde hij nog 403 jaar en kreeg hij nog meer kinderen. 14 Toen Selach 30 jaar oud was, kreeg hij Eber. 15 Daarna leefde hij nog 403 jaar en kreeg hij nog meer kinderen. 16 Toen Eber 34 jaar oud was, kreeg hij Peleg. 17 Daarna leefde hij nog 430 jaar en kreeg hij nog meer kinderen. 18 Toen Peleg 30 jaar oud was, kreeg hij Reü. 19 Daarna leefde hij nog 209 jaar en kreeg hij nog meer kinderen. 20 Toen Reü 32 jaar oud was, kreeg hij Serug. 21 Daarna leefde hij nog 207 jaar en kreeg hij nog meer kinderen. 22 Toen Serug 30 jaar oud was, kreeg hij Nachor. 23 Daarna leefde hij nog 200 jaar en kreeg hij nog meer kinderen. 24 Toen Nachor 29 jaar oud was, kreeg hij Terach. 25 Daarna leefde hij nog 119 jaar en kreeg hij nog meer kinderen. 26 Toen Terach 70 jaar oud was, kreeg hij drie zonen: Abram, Nachor en Haran. BijbelInGewhonetaal.indb 24 18/08/15 14.03
Genesis 11 en 12 25 Abram gaat naar Kanaän Terach gaat weg uit Ur 27 Dit is het verhaal van Terach en zijn nakomelingen. Terach had drie zonen: Abram, Nachor en Haran. 28-29 Haran stierf eerder dan zijn vader. Hij stierf in de stad Ur in Babylonië. In dat land was hij ook geboren. Haran had een zoon die Lot heette, en twee dochters: Milka en Jiska. Abram en Nachor trouwden allebei. Nachor met Milka, en Abram met Sarai. 30 Sarai had geen kinderen, want ze kon geen kinderen krijgen. 31 Terach ging weg uit Ur. Samen met Abram, Sarai en Lot ging hij op weg naar het land Kanaän. Maar toen ze in Charan aangekomen waren, bleven ze daar wonen. 32 Daar stierf Terach. Hij was toen 205 jaar oud. Abram gaat op reis 12 1 De Heer zei tegen Abram: ‘Ga weg uit je eigen land en ga weg van je familie. Ik zal je zeggen naar welk land je moet gaan. 2 Ik zal je zo veel nakomelingen geven dat ze een groot volk worden. Ik zal je rijk en gelukkig en beroemd maken. Jij zult ook anderen gelukkig maken. 3 Als de volken op aarde elkaar geluk toewensen, zullen ze zeggen: ‘Ik hoop dat je net zo gelukkig wordt als Abram.’ Ik zal goed zijn voor de mensen die goed zijn voor jou. Maar de mensen die jou slecht behandelen, die zal ik straffen.’ 4-5 Abram deed wat de Heer gezegd had. Hij ging weg uit Charan. Hij was toen 75 jaar oud. Hij nam zijn vrouw Sarai en zijn neef Lot mee. En ze namen alles mee wat ze hadden, ook hun slaven en slavinnen. Ze gingen op weg naar het land Kanaän. Abram komt in Kanaän 6 Abram en zijn familie kwamen in Kanaän, waar in die tijd de Kanaänieten woonden. Ze reisden door tot de eik van More bij de stad Sichem. 7 Daar zag Abram de Heer. De Heer zei: ‘Ik zal dit land aan jouw nakomelingen geven.’ Toen bouwde Abram daar een altaar voor de Heer. 8 Abram ging verder naar de bergen bij de stad Betel. Tussen Betel en Ai zette hij zijn tenten op. Ook daar bouwde hij een altaar, en hij bad tot de Heer. 9 Abram ging steeds verder. Hij trok van de ene plaats naar de andere, tot in de Negev-woestijn. Abram en Sarai in Egypte Abram en Sarai gaan naar Egypte 10 Op een keer was er hongersnood in het land. Er was bijna niets meer te eten. Daarom besloot Abram om een tijd in Egypte te gaan wonen. 11 Toen hij en Sarai bijna in Egypte waren, zei Abram tegen zijn vrouw: ‘Luister eens. Jij bent een mooie vrouw. 12 Als de Egyptenaren jou zien, willen ze je natuurlijk hebben. En omdat je mijn vrouw bent, zullen ze mij dan vermoorden. 13 Zeg maar dat je mijn zus bent. Dan laten ze mij leven en zullen ze me juist goed behandelen.’ 14 De Egyptenaren zagen direct dat Sarai een heel mooie vrouw was. 15 Ook de soldaten van de farao zagen dat. Ze BijbelInGewhonetaal.indb 25 18/08/15 14.03
26 Genesis 12 en 13 vertelden hem hoe mooi Sarai was. De farao liet haar meteen naar het paleis halen om zijn vrouw te worden. 16 En aan Abram gaf hij als dank allerlei geschenken: schapen, geiten, koeien, ezels en kamelen, en ook slaven en slavinnen. Abram en Sarai moeten weg uit Egypte 17-18 Maar de Heer zorgde ervoor dat er allerlei rampen gebeurden in het paleis. De farao begreep dat dat door Sarai kwam. Hij liet Abram bij zich komen en hij zei: ‘ Waarom hebt u me niet gezegd dat Sarai uw vrouw is? 19 Waarom hebt u gezegd dat ze uw zus is? Nu heb ik met haar geslapen! Hier is uw vrouw weer. Neem haar mee en verdwijn!’ 20 De farao stuurde Abram en zijn vrouw weg. Hij gaf zijn soldaten het bevel om hen het land uit te zetten, met al hun bezittingen. Abram en Lot gaan uit elkaar Abram en Lot zijn rijk 13 1 Abram ging weer terug naar de Negev-woestijn, met Sarai en al zijn bezittingen. Ook zijn neef Lot ging mee. 2-4 Vanuit de Negev-woestijn trokken ze van de ene plaats naar de andere, tot ze bij de stad Betel kwamen. Daar was Abram al eerder geweest. Tussen Betel en Ai had hij toen een altaar gebouwd. Hij ging er nu weer heen en hij bad daar tot de Heer. Abram was heel rijk. Hij had heel veel schapen, geiten en koeien, en veel zilver en goud. 5 Lot was met Abram meegereisd. Ook Lot had veel schapen, geiten en koeien. Hij had een grote familie en veel slaven. 6-7 Abram en Lot hadden zo veel vee dat er niet genoeg eten was voor al die dieren. Het land was te klein voor hen allebei, en er woonden ook al andere volken. De herders van Abram kregen steeds ruzie met de herders van Lot. Daarom konden Abram en Lot daar niet allebei blijven wonen. Abram en Lot gaan apart wonen 8 Abram zei tegen Lot: ‘ We moeten geen ruzie maken, en onze herders ook niet. We zijn toch familie? 9 Laten we apart gaan wonen. Er is genoeg land. Als jij naar de linkerkant gaat, ga ik naar rechts. Maar als jij liever naar rechts gaat, ga ik naar links.’ 10 Lot keek goed om zich heen. Hij kon over het dal van de rivier de Jordaan kijken, helemaal tot de stad Soar. In dat gebied lagen ook Sodom en Gomorra. Die steden waren toen nog niet verwoest door de Heer. Lot zag hoe mooi het land daar was. Het was net zo mooi als de tuin van Eden en als Egypte. En er was overal genoeg water. 11-12 Daarom koos Lot het dal van de Jordaan. Abram en Lot gingen uit elkaar. Abram bleef in Kanaän wonen, en Lot ging naar het oosten. Hij ging in het dal van de Jordaan wonen, in de buurt van Sodom. 13 In Sodom waren de mensen slecht. Ze deden dingen die de Heer niet goed vond. De Heer belooft Abram het land Kanaän 14 Toen Lot weg was, zei de Heer tegen Abram: ‘Kijk eens goed om je heen, BijbelInGewhonetaal.indb 26 18/08/15 14.03
Genesis 13 en 14 27 naar het noorden en het zuiden, naar het oosten en het westen. 15 Al het land dat je ziet, zal ik aan jou en aan je nakomelingen geven. Het zal altijd van jullie zijn. 16 Ik zal je heel veel nakomelingen geven. Ze zullen ontelbaar zijn, net zoals het zand op aarde ontelbaar is. 17 Je kunt overal heen gaan, want ik zal het land aan jou geven.’ 18 Abram ging op weg. Hij ging wonen bij de eiken van Mamre bij de stad Hebron. Daar bouwde hij weer een altaar voor de Heer. Abram bevrijdt Lot Er is oorlog 14 1-3 In die tijd was er oorlog in het Siddim-dal, waar nu de Dode Zee is. Het was een oorlog tussen vier koningen aan de ene kant en vijf koningen aan de andere kant. De vier koningen waren koning Amrafel van Babylonië, koning Arjoch van Ellasar, koning Kedorlaomer van Elam en koning Tidal van Goïm. De vijf koningen waren koning Bera van Sodom, koning Birsa van Gomorra, koning Sinab van Adma, koning Semeber van Seboïm en de koning van Bela, dat tegenwoordig Soar heet. Hoe de oorlog begonnen was 4 Koning Kedorlaomer van Elam was eerst twaalf jaar lang de baas geweest over de vijf koningen. Maar in het dertiende jaar waren de vijf koningen in opstand gekomen. 5 Daarom was Kedorlaomer in het veertiende jaar samen met drie andere koningen een oorlog begonnen. De vier koningen hadden veel volken verslagen: de Refaïeten in Asterot-Karnaïm, de Zuzieten in Ham, de Emieten in Sawe-Kirjataïm 6 en de Chorieten in de Seïr-bergen. Ze waren helemaal tot de rand van de woestijn gekomen, tot El-Paran. 7 Daarna waren ze teruggegaan via En-Mispat, dat nu Kades heet. Daar hadden ze nog de Amalekieten verslagen, en de Amorieten die in Chaseson-Tamar woonden. Lot wordt gevangengenomen 8-9 Toen begonnen de vijf koningen met hun leger weer een aanval. Ze vochten in het Siddim-dal bij de Dode Zee tegen de vier andere koningen. 10 Maar de vijf verloren, en ze moesten vluchten. De twee koningen van Sodom en Gomorra vluchtten naar een gebied waar teer uit de grond komt. En daar kwamen ze met hun legers vast te zitten. 11 Toen de overwinnaars weggingen, namen ze alles mee uit Sodom en Gomorra, ook al het eten dat ze vonden. 12 En ook Lot namen ze mee, de neef van Abram, met al zijn bezittingen. Lot woonde namelijk in Sodom. Abram bevrijdt Lot 13 Er kwam een vluchteling uit Sodom bij Abram. Hij vertelde wat er gebeurd was. Abram woonde toen bij de eiken van Mamre. Mamre was een broer van Eskol en Aner. Ze waren Amorieten. Ze waren vrienden van Abram, die zelf een Hebreeër was. 14 Abram hoorde dat Lot gevangen was genomen. Hij verzamelde meteen BijbelInGewhonetaal.indb 27 18/08/15 14.03
28 Genesis 14 en 15 alle slaven die konden vechten. Dat waren er 318. Samen met zijn mannen achtervolgde Abram de vier koningen tot bij de stad Dan. 15 Daar verdeelde hij zijn mannen in groepen. ’s Nachts vielen ze de vier koningen van verschillende kanten aan. Ze wonnen de strijd. Daarna achtervolgden ze de vier koningen nog tot de stad Choba, die ten noorden van Damascus ligt. 16 Alles wat de vier koningen meegenomen hadden, nam Abram weer mee terug. Ook zijn neef Lot ging weer mee terug, met al zijn bezittingen, en met de vrouwen en de andere gevangenen. Abram ontmoet Melchisedek 17 Op de terugweg naar huis kwam Abram de koning van Sodom tegen. Dat gebeurde in het Sawe-dal, dat nu het Koningsdal heet. 18-20 Ook Melchisedek was daar. Hij was koning van Salem, en priester van de allerhoogste God. Hij bracht brood en wijn mee voor Abram. En hij zegende Abram. Hij zei: ‘Ik dank de allerhoogste God, die de hemel en de aarde gemaakt heeft. Want hij heeft ervoor gezorgd dat u de strijd gewonnen hebt. God zal u gelukkig maken, Abram.’ Abram gaf aan Melchisedek een tiende deel van alles wat hij meegenomen had van de overwonnen koningen. 21 De koning van Sodom zei tegen Abram: ‘Ik wil graag de mensen van Sodom meenemen. Verder mag u alles houden.’ 22-23 Maar Abram zei: ‘Nee, ik wil echt niets van uw bezit voor mezelf houden. Zo zeker als de Heer leeft! De Heer, de allerhoogste God, die de hemel en de aarde gemaakt heeft. Ik wil zelfs geen riempje van een schoen en geen draad van een hemd hebben. Anders zegt u later dat u mij rijk gemaakt hebt. En dat wil ik niet. 24 Nee, ik wil niets voor mezelf. Maar wel iets voor mijn vrienden Mamre, Aner en Eskol, en ook wat eten voor mijn slaven.’ De Heer spreekt met Abram De Heer belooft Abram een kind 15 1 Korte tijd later had Abram een droom. In die droom zei de Heer: ‘ Wees niet bang, Abram. Ik zal je beschermen. En ik zal je rijk maken.’ 2-3 Abram zei: ‘Heer, mijn God, waarom wilt u mij rijk maken? U hebt me geen kinderen gegeven. Na mijn dood is al mijn bezit voor mijn knecht Eliëzer uit Damascus.’ 4 Maar de Heer zei: ‘Nee, je bezit is niet voor je knecht. Je zult een kind krijgen.’ 5 Toen nam de Heer Abram mee naar buiten. ‘Kijk eens naar de hemel,’ zei de Heer. ‘Tel de sterren eens, als je dat kunt. Zo veel nakomelingen zul je krijgen.’ 6 Abram geloofde wat de Heer zei, en daarom vond de Heer Abram een goed mens. De Heer belooft Abram het land Kanaän 7 De Heer zei ook tegen Abram: ‘Ik ben de Heer. Ik heb je uit Ur gehaald, uit het land Babylonië. Want ik wil het land Kanaän aan jou geven.’ 8 Abram zei: ‘Heer, mijn God, hoe kan ik weten of dat echt zal gebeuren?’ BijbelInGewhonetaal.indb 28 18/08/15 14.03
Genesis 15 en 16 29 9 Toen zei de Heer: ‘Haal een koe, een geit, een schaap en twee duiven.’ 10 Abram haalde die dieren en sneed ze doormidden, behalve de duiven. De helften van elk dier legde hij tegenover elkaar. 11 Er kwamen roofvogels op de dode dieren af. Maar die werden door Abram weggejaagd. Abram hoort wat er gaat gebeuren 12 Toen de zon bijna onderging, viel Abram in slaap. In zijn slaap werd hij vreselijk bang. 13-16 Toen zei de Heer tegen hem: ‘Jij zult oud worden, en dan rustig sterven en begraven worden. Maar je moet weten dat je nakomelingen later in een ander land zullen wonen. Daar zullen ze vreemdelingen en slaven zijn. Ze zullen er onderdrukt worden, vierhonderd jaar lang. Als die tijd voorbij is, zal ik de onderdrukkers straffen. En dan zullen je nakomelingen daar weggaan met heel veel bezit. Ze gaan weer terug naar Kanaän, maar pas na vier generaties. Dan zal ik de volken straffen die in Kanaän wonen, omdat ze veel slechte dingen gedaan hebben.’ Kanaän is voor Abrams nakomelingen 17 Toen de zon onder was, zag Abram in zijn droom opeens een oven. Er kwam rook uit. Er was ook vuur, en dat vuur ging tussen de dode dieren door, die daar nog lagen. 18 Toen deed de Heer een belofte aan Abram. Hij zei: ‘Dit land zal ik aan jouw nakomelingen geven. Het hele gebied van de rivier de Nijl tot de rivier de Eufraat is voor hen. 19-21 Dat is het gebied waar nu de Kanaänieten en andere volken wonen.’ De geboorte van Ismaël Sarai kan geen kinderen krijgen 16 1-3 Sarai en Abram kregen geen kinderen. Ze woonden intussen al tien jaar in Kanaän. Toen zei Sarai tegen Abram: ‘Je ziet dat de Heer mij geen kinderen gegeven heeft. Je moet maar met mijn slavin slapen. Misschien kan zij dan een kind voor mij krijgen.’ De slavin van Sarai heette Hagar. Ze kwam uit Egypte. Abram was het eens met het voorstel van Sarai. Toen stuurde Sarai Hagar naar Abram, en Hagar werd Abrams vrouw. 4 Hij sliep met haar en ze werd zwanger. Hagar vlucht voor Sarai Toen Hagar wist dat ze zwanger was, had ze geen respect meer voor Sarai. 5 Sarai zei tegen Abram: ‘Jij bent hier verantwoordelijk voor! Ik heb je mijn slavin gegeven. Maar nu ze weet dat ze zwanger is, heeft ze helemaal geen respect meer voor mij. Laat de Heer beslissen of dat jouw schuld is of mijn schuld.’ 6 Abram zei: ‘Het is jouw slavin. Je moet zelf weten wat je met haar doet.’ Toen behandelde Sarai Hagar zo slecht, dat Hagar wegliep. Een engel stuurt Hagar terug 7 Hagar vluchtte naar de woestijn. Ze ging zitten bij een waterput langs de weg naar Sur. Een engel van de Heer zag haar daar zitten. BijbelInGewhonetaal.indb 29 18/08/15 14.03
30 Genesis 16 en 17 8 De engel vroeg: ‘ Waar kom je vandaan, Hagar? En waar ga je naartoe?’ Hagar zei: ‘Ik ben gevlucht, ik ben weggelopen bij Sarai.’ 9 Toen zei de engel: ‘Je bent de slavin van Sarai. Ga naar haar terug en doe wat zij zegt.’ Hagar krijgt een zoon 10 De engel van de Heer zei ook: ‘Ik heb gehoord hoe ongelukkig je bent. Ik zal je heel veel nakomelingen geven, zo veel dat niemand ze kan tellen. 11 Je bent nu zwanger en je zult een zoon krijgen. Die moet je Ismaël noemen. 12 Je zoon zal zo wild zijn als een wilde ezel. Hij zal altijd doen wat hij zelf wil. En hij zal met iedereen ruziemaken, ook met zijn eigen familie.’ 13 Toen zei Hagar tegen de Heer: ‘U bent een God die mensen ziet. Ik heb gezien dat u mij ook ziet.’ 14 De put waar Hagar zat, wordt Lachai-Roï genoemd. Die put ligt tussen Kades en Bered. 15 Hagar kreeg een zoon. Abram noemde hem Ismaël. 16 Abram was 86 jaar toen Ismaël geboren werd. Gods belofte aan Abraham Abram heet voortaan Abraham 17 1 Toen Abram 99 jaar oud was, kwam de Heer bij hem. De Heer zei: ‘Ik ben de machtige God. Blijf altijd dicht bij mij en doe wat goed is. 2 Dan beloof ik dat je heel veel nakomelingen zult krijgen.’ 3 Abram maakte een diepe buiging. God ging verder: 4-5 ‘ Voortaan heet je niet meer Abram, maar Abraham. Ik beloof je dat er later heel veel volken van je zullen afstammen. 6 Ik zal je heel veel nakomelingen geven. Er zullen niet alleen veel volken van je afstammen, maar ook veel koningen. 7 Ik doe je een belofte die ook geldt voor je nakomelingen, en voor alle generaties na jou, voor altijd. Ik zal jouw God zijn en de God van je nakomelingen. 8 Je bent nu een vreemdeling in het land Kanaän. Maar ik zal dit hele land aan jou geven. Kanaän zal voor altijd het land van jou en je nakomelingen zijn. En ik zal ook hun God zijn.’ Alle mannen moeten besneden worden 9-11 ‘Jij moet ook iets beloven,’ zei God tegen Abraham. ‘Je moet ervoor zorgen dat alle mannen en jongens besneden worden. Dat geldt voor jouzelf en voor al je nakomelingen. Jullie moeten je voorhuid weg laten halen. Dat is een teken van de beloftes die wij elkaar nu doen. 12-13 Voortaan moet elke jongen besneden worden als hij acht dagen oud is. Niet alleen de jongens van je eigen familie, maar ook de zonen van je slaven. De zonen die vanaf hun geboorte bij je zijn, en de zonen die je van vreemden gekocht hebt. Aan jullie lichaam zal altijd zichtbaar zijn dat wij elkaar iets beloofd hebben. 14 Mannen die niet besneden zijn, horen er niet bij. Die moeten weggestuurd worden. Want die houden zich niet aan deze afspraak.’ Sarai heet voortaan Sara 15 God zei verder tegen Abraham: ‘Sarai heet voortaan Sara. 16 Ik zal haar rijk en gelukkig maken. Ik zal haar een zoon BijbelInGewhonetaal.indb 30 18/08/15 14.03
Genesis 17 en 18 31 van jou geven. En er zullen later volken en koningen van haar afstammen.’ 17 Abraham maakte een diepe buiging. Maar hij lachte in zichzelf, want hij dacht: Hoe kan iemand van honderd nou een kind krijgen? En Sara is negentig. Hoe kan zij nog een kind krijgen? God belooft Abraham een zoon van Sara 18 Abraham zei tegen God: ‘Laat al die dingen maar met Ismaël gebeuren. Dat kan toch ook?’ 19 Maar God zei: ‘Nee, Sara zal zelf een zoon van jou krijgen. Die zoon moet je Isaak noemen. Alles wat ik beloof, geldt voor Isaak. En die belofte geldt voor altijd, ook voor zijn nakomelingen. 20 Maar jij sprak over Ismaël. Ook Ismaël zal ik rijk en gelukkig maken. Ik zal hem veel nakomelingen geven. En er zullen twaalf belangrijke leiders van hem afstammen. 21 Maar alles wat ik jou eerder beloofd heb, geldt voor Isaak en zijn nakomelingen. Over een jaar wordt Isaak geboren. Dan krijgt Sara zelf een zoon.’ 22 Toen God dat allemaal gezegd had, ging hij weer weg bij Abraham. Alle mannen worden besneden 23-27 Diezelfde dag liet Abraham alle mannen besnijden: zichzelf, zijn zoon Ismaël en alle mannen en jongens die bij hem hoorden. Het maakte niet uit of ze vanaf hun geboorte bij Abraham woonden of niet. Abraham deed wat God tegen hem gezegd had. Abraham en Ismaël werden op dezelfde dag besneden. Abraham was toen 99 jaar, en Ismaël was dertien jaar. Sodom en Gomorra Er komen drie mannen bij Abraham 18 1 Op een dag kwam de Heer weer bij Abraham. Dat gebeurde bij de eiken van Mamre. Abraham zat in de ingang van zijn tent. Het was midden op de dag en het was heel warm. 2 Opeens zag Abraham drie mannen staan. Hij liep vlug de tent uit naar hen toe. Hij maakte een diepe buiging 3 en zei: ‘Kom alstublieft met me mee. U bent mijn gast. 4 Ik zal wat water laten halen, dan kunt u uw voeten wassen. En rust hier maar uit onder de boom. 5 Het is goed dat u hier langsgekomen bent. Ik zal ook eten voor u halen. Dan krijgt u weer kracht om verder te gaan.’ ‘Goed,’ zeiden de mannen, ‘doet u dat maar.’ Abraham geeft de mannen een maaltijd 6 Abraham ging vlug de tent in. Hij zei tegen Sara: ‘Pak snel een zak jn meel, maak deeg en bak brood.’ 7 Daarna liep hij vlug naar zijn dieren en hij zocht een mooi kalf uit. Hij zei tegen een knecht: ‘Maak een lekker stuk vlees klaar van dit kalf.’ De knecht ging snel aan het werk. 8 Toen het eten klaar was, haalde Abraham ook nog boter en melk. Hij bracht alles naar zijn gasten. Zij gingen eten en Abraham bleef bij hen onder de boom staan. Over een jaar krijgt Sara een zoon 9 Toen vroegen de mannen: ‘ Waar is uw vrouw Sara?’ ‘In de tent,’ zei Abraham. BijbelInGewhonetaal.indb 31 18/08/15 14.03
32 Genesis 18 10 Eén van de mannen was de Heer. Hij zei: ‘Over een jaar kom ik terug. Dan zal Sara een zoon hebben.’ Sara stond vlakbij te luisteren, bij de ingang van de tent. 11 Abraham en Sara waren allebei al heel oud. Sara werd allang niet meer ongesteld. 12 Ze begon in zichzelf te lachen. Want ze dacht: Hoe kan ik nog zwanger worden? Daar ben ik veel te oud voor! En mijn man is ook al heel oud! 13 Maar de Heer zei tegen Abraham: ‘ Waarom lacht Sara? Waarom denkt ze dat ze te oud is om een kind te krijgen? 14 Voor mij is toch niets te moeilijk! Over een jaar kom ik terug en dan heeft Sara een zoon.’ 15 Sara schrok. ‘Ik heb niet gelachen,’ zei ze. Maar de Heer zei: ‘Jawel. Je hebt wel gelachen.’ Sodom is een slechte stad 16 De mannen gingen weer verder. Abraham liep een eind met hen mee. Ze kwamen bij een plek waar ze de stad Sodom konden zien liggen. 17 De Heer dacht: Ik kan Abraham wel vertellen wat ik van plan ben. 18-19 Ik heb hem uitgekozen. Hij moet zijn nakomelingen leren wat ik wil. Ik wil dat ze goed en eerlijk leven. Dan zal ik alles doen wat ik Abraham beloofd heb. Er zal later een groot volk van Abraham afstammen. En als de volken op aarde elkaar geluk toewensen, zullen ze zeggen: ‘Ik hoop dat je net zo gelukkig wordt als Abraham.’ 20 Toen zei de Heer tegen Abraham: ‘Ik heb vreselijke dingen gehoord over Sodom en Gomorra. Ik heb gehoord dat de mensen daar heel slecht leven. 21 Ik ga erheen om te kijken of dat waar is. En als het waar is, zal ik die steden verwoesten.’ Abraham vraagt of de Heer Sodom wil redden 22 De twee andere mannen liepen door naar de stad Sodom, maar Abraham bleef bij de Heer staan. 23 Hij ging nog dichter naar de Heer toe en zei: ‘Maar gaat u behalve de schuldige mensen ook onschuldige mensen doden? 24 Misschien zijn er vijftig onschuldige mensen in de stad. Moeten die dan sterven? Of wilt u de hele stad vergeven, omdat er vijftig onschuldige mensen zijn? 25 U kunt toch niet onschuldige mensen laten sterven als u de schuldige mensen doodt? Dat kunt u niet doen! Er is toch verschil tussen schuldige en onschuldige mensen? U bent de rechter van de hele aarde. U moet toch eerlijk rechtspreken!’ 26 De Heer antwoordde: ‘Als ik in Sodom vijftig onschuldige mensen vind, zal ik de stad niet verwoesten.’ Abraham blijft het vragen 27 Toen zei Abraham: ‘Ik ben maar een mens. Ik mag helemaal niet zo met u spreken. Maar ik probeer het nog een keer. 28 Misschien zijn er maar 45 onschuldige mensen. Gaat u dan de stad verwoesten omdat er vijf te weinig zijn?’ De Heer antwoordde: ‘Ik zal de stad niet verwoesten als er 45 onschuldige mensen zijn.’ 29 Abraham ging nog verder: ‘Misschien zijn er maar veertig onschuldige mensen.’ En de Heer antwoordde: ‘Als het er veertig zijn, zal ik de stad niet verwoesten.’ BijbelInGewhonetaal.indb 32 18/08/15 14.03
Bekijk de tekstversie van dit leesfragment.
Is dit leesfragment niet goed zichtbaar of krijgt u een foutmelding te zien? Klik dan hier om het fragment opnieuw te laden. Wil je dit leesfragment later offline lezen? Geen probleem, je kunt hier klikken om het pdf bestand te downloaden.
Deprecated: Bestand Thema zonder comments.php is sinds versie 3.0.0 verouderd en er is geen alternatief beschikbaar. Graag een comments.php template aan je thema toevoegen. in /home/boeken1q/affiliate/wp-includes/functions.php on line 5581
Geef een antwoord