Bijbel : de herziene Statenvertaling
De Herziene Statenvertaling is weer verkrijgbaar als dwarsligger®. Voor deze Bijbeluitgave is een speciale letter ontworpen, waardoor de complete Bijbel nu verschijnt in de meest compacte vorm en toch leesbaar blijft….
Bestellen bij CLC
Beschikbaarheid:
Wilt u dit product bestellen, dan kan dat op clcnederland.com
Details:
9789460730245
1440
Hardcover
€21,00
Beschrijving
De Herziene Statenvertaling is weer verkrijgbaar als dwarsligger®. Voor deze Bijbeluitgave is een speciale letter ontworpen, waardoor de complete Bijbel nu verschijnt in de meest compacte vorm en toch leesbaar blijft.
Categorieën
Eigenschappen
9789460730245
15-05-2013
Nederlands
1440
701
Hardcover
Leesfragment
BIJBEL HERZIENE STATENVERTALING DWARSLIGGER 241 HSV-DL_081116.indb 5 09/03/2017 14.44
INHOUD Oude Testament Genesis (Gen.) ................................... 2 Exodus (Ex.) .................................... 57 Leviticus (Lev.) ............................... 104 Numeri (Num.) ............................... 138 Deuteronomium (Deut.) ................. 186 Jozua (Joz.) ................................... 226 Richteren (Richt.) .......................... 253 Ruth (Ruth) .................................... 281 1 Samuel (1 Sam.) ........................... 285 2 Samuel (2 Sam.) .......................... 320 1 Koningen (1 Kon.) .......................... 351 2 Koningen (2 Kon.) ........................ 386 1 Kronieken (1 Kron.) ...................... 420 2 Kronieken (2 Kron.) ..................... 451 Ezra (Ezra) ..................................... 489 Nehemia (Neh.) ............................. 500 Esther (Esth.) ................................. 516 Job (Job) ........................................ 525 Psalmen (Ps.) ................................. 569 Spreuken (Spr.) .............................. 686 Prediker (Pred.) ............................. 729 Hooglied (Hoogl.) ........................... 740 Jesaja (Jes.) ................................... 748 Jeremia (Jer.) ................................. 835 Klaagliederen (Klaagl.) .................... 914 Ezechiël (Ezech.) ............................ 925Daniël (Dan.) ................................. 984 Hosea (Hos.) ................................. 1002 Joël (Joël) ..................................... 1016 Amos (Amos) ............................... 1022 Obadja (Obadja) ........................... 1032 Jona (Jona) ................................... 1034 Micha (Micha) .............................. 1037 Nahum (Nah.) .............................. 1045 Habakuk (Hab.) ............................ 1049 Zefanja (Zef.) ................................ 1053 Haggaï (Hagg.) ............................. 1058 Zacharia (Zach.) ........................... 1061 Maleachi (Mal.) ............................ 1074 Nieuwe Testament Mattheüs (Matt.) .......................... 1080 Markus (Mark.) ............................. 1117 Lukas (Luk.) ................................... 1141 Johannes (Joh.) ............................ 1182 Handelingen (Hand.) .................... 1210 Romeinen (Rom.) ......................... 1248 1 Korinthiërs (1 Kor.) ....................... 1264 2 Korinthiërs (2 Kor.) ...................... 1279 Galaten (Gal.) ............................... 1289 Efeziërs (Ef.) ................................. 1295 Filippenzen (Filipp.) ....................... 1301Kolossenzen (Kol.) ......................... 1305 1 Thessalonicenzen (1 Thess.) ......... 1309 2 Thessalonicenzen (2 Thess.) ......... 1313 1 Timotheüs (1 Tim.) ....................... 1316 2 Timotheüs (2 Tim.) ....................... 1321 Titus (Tit.) ..................................... 1325 Filemon (Filem.) ............................ 1328 Hebreeën (Hebr.) .......................... 1330 Jakobus (Jak.) ............................... 1342 1 Petrus (1 Petr.) ............................. 1346 2 Petrus (2 Petr.) ............................ 1351 1 Johannes (1 Joh.) ........................ 1354 2 Johannes (2 Joh.) ........................ 1358 3 Johannes (3 Joh.) ........................ 1359 Judas (Judas) ................................ 1360 Openbaring (Openb.) .................... 1362 Noten .......................................... 1380 HSV-DL_081116.indb 8 09/03/2017 14.44
OUDE TESTAMENT HSV-DL_081116.indb 9 09/03/2017 14.44
HET EERSTE BOEK VAN MOZES GENESIS De schepping 1 In het begin schiep God de hemel en de aarde. 2 De aarde nu was woest en leeg, en duisternis lag over de watervloed; en de Geest van God zweefde boven het water. 3 En God zei: Laat er licht zijn! En er was licht.4 En God zag het licht dat het goed was; en God maakte scheiding tussen het licht en de duisternis. 5 En God noemde het licht dag en de duisternis noemde Hij nacht. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: ↗ de eerste dag.6 En God zei: Laat er een gewelf zijn in het midden van het water, en laat dat scheiding maken tussen water en water! 7 En God maakte dat gewelf en maakte scheiding tussen het water dat onder het gewelf is, en het water dat boven het gewelf is. En het was zo. 8 En God noemde het gewelf hemel. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de tweede dag. 9 En God zei: Laat het water dat onder de hemel is, in één plaats samenvloeien en laat het droge zichtbaar worden! En het was zo. 10 En God noemde het droge aarde en het samengevloeide water noemde Hij zeeën; en God zag dat het goed was. 11 En God zei: Laat de aarde groen doen opkomen, zaaddragend gewas, vruchtbomen, die naar hun soort vrucht dragen, waarin hun zaad is op de aarde! En het was zo. 12 En de aarde bracht groen voort, zaaddragend gewas naar zijn soort en bomen die vrucht dragen waarin hun zaad is, naar hun soort. En God zag dat het goed was. 13 Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de derde dag.14 En God zei: Laten er lichten zijn aan het hemelgewelf om scheiding te maken tussen de dag en de nacht; en laten zij zijn tot tekenen, en tot aanduiding van vaste tijden en van dagen en jaren en van dagen en jaren!15 En laten zij tot lichten zijn aan het hemelgewelf om licht te geven op de aarde! En het was zo.16 En God maakte de twee grote lichten: het grote licht om de dag te beheersen en het kleine licht om de nacht te beheersen; en ook de sterren.17 En God plaatste ze aan het hemelgewelf om licht te geven op de aarde,18 om de dag en de nacht te beheersen en om scheiding te maken tussen het licht en de duisternis. En God zag dat het goed was.19 Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de vierde dag.20 En God zei: Laat het water wemelen van wemelende levende wezens; en laten er vogels boven de aarde vliegen, langs het hemelgewelf!21 En God schiep de grote zeedieren en alle krioelende levende wezens waar - van het water wemelt, naar hun soort, en alle gevleugelde vogels naar hun soort. En God zag dat het goed was.22 En God zegende ze en zei: Wees vruchtbaar, word talrijk, en vervul het water van de zeeën; en laten de vogels talrijk worden op de aarde!23 Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de vijfde dag.24 En God zei: Laat de aarde levende wezens naar hun soort voortbren - gen: vee, kruipende dieren en wilde dieren van de aarde, naar zijn soort! En het was zo.25 En God maakte de wilde dieren van de aarde naar hun soort, het vee naar hun soort, en alle kruipende dieren van de aardbodem naar hun soort. En God zag dat het goed was. 26 En God zei: Laten Wij mensen maken naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis; en laten zij heersen over de vissen van de zee, over de vogels in de lucht, over het vee, over heel de aarde en over al de kruipende dieren die over de aarde kruipen!27 En God schiep de mens naar Zijn beeld; naar het beeld van God schiep Hij hem; mannelijk en vrouwelijk schiep Hij hen.28 En God zegende hen en God zei tegen hen: Wees vruchtbaar, word talrijk, vervul de aarde en onderwerp haar, en heers over de vissen van de zee, over de vo - gels in de lucht en over al de dieren die over de aarde kruipen!29 En God zei: Zie Ik geef u al het zaaddragende gewas dat op heel de aarde is, en alle bomen waaraan zaaddragende boomvruchten zijn; dat zal u tot voedsel dienen.30 Maar aan al de dieren van de aarde, aan alle vogels in de lucht en aan al wat over de aarde kruipt, waarin leven is, heb Ik al het groene gewas tot voedsel gegeven. En het was zo.31 En God zag al wat Hij gemaakt had, en zie, het was zeer goed. Toen was het avond geweest en het was morgen 2 geweest: de zesde dag.1 Zo zijn de hemel en de aarde voltooid, en heel hun legermacht.2 Toen God op de zevende dag Zijn werk, dat Hij gemaakt had, voltooid had, rustte Hij op de zevende dag van al Zijn werk, dat Hij gemaakt had.3 En God zegende de zevende dag en heiligde die, want daarop rustte Hij van al Zijn werk, dat God schiep door het te maken. De schepping van de mens 4 Dit is wat uit de hemel en de aarde voortkwam, ↗ toen zij ge- schapen werden. Op de dag dat de HEERE God aarde en hemel maakte –5 er was nog geen enkele veldstruik op de aarde en er was nog geen enkel veldgewas opgekomen, want de HEERE God had het niet laten regenen op de aarde; en er was geen mens om de aardbodem te bewerken,6 maar een damp steeg uit de aarde op en bevochtigde heel de aardbodem –7 toen vormde de HEERE God de mens uit het stof van de aardbodem en blies de levensadem in zijn neusgaten; zo werd de mens tot een levend wezen.8 Ook plantte de HEERE God een hof in Eden, in het oosten, en Hij plaatste daar de mens, die Hij gevormd had.9 En de HEERE God liet allerlei bomen uit de aardbodem opkomen, begerenswaardig om te zien en goed om van te eten; ook de boom des levens, in het midden van de hof, en de boom van de kennis van goed en kwaad.10 Een rivier kwam voort uit Eden om de hof te bevochtigen. En vandaar splitste hij zich en vormde vier hoofdstromen. 11 De naam van de eerste rivier is Pison; die is het die rond heel het land van Havila stroomt, waar het goud is.12 En het goud van dit land is goed; ook is er balsemhars en de edelsteen onyx.13 En de naam van de tweede rivier is Gihon; die is het die rond heel het land Cusj stroomt.14 En de naam van de derde rivier is Tigris; die loopt ten oosten van Assur. En de vierde rivier is de Eufraat.15 De HEERE God nam de mens, en zette hem in de hof van Eden om die te bewerken en te onderhouden.16 En de HEERE God gebood de mens: Van alle bomen van de hof mag u vrij eten,17 maar van de boom van de kennis van goed en kwaad, daarvan mag u niet eten, want op de dag dat u daarvan eet, zult u zeker sterven.18 Ook zei de HEERE God: Het is niet goed dat de mens alleen is; Ik zal een hulp voor hem maken als iemand tegen- over hem.19 De HEERE God vormde uit de aardbodem alle dieren van het veld en alle vogels in de lucht, en bracht die bij Adam ↗ om te zien hoe hij ze noemen zou; en zoals Adam elk levend wezen noemen zou, zo zou zijn naam zijn.20 Zo gaf Adam namen aan al het vee en aan de vogels in de lucht en aan alle dieren van het veld; maar voor de mens vond hij geen hulp als iemand tegenover hem.21 Toen liet de HEERE God een diepe slaap op Adam vallen, zodat hij in slaap viel; en Hij nam een van zijn ribben en sloot de plaats ervan toe met vlees.22 En de HEERE God bouwde de rib die Hij uit Adam genomen had, tot een vrouw en Hij bracht haar bij Adam.23 Toen zei Adam: HSV-DL_081116.indb 2 09/03/2017 14.44
Genesis · 3 HET EERSTE BOEK VAN MOZES GENESIS De schepping 1 In het begin schiep God de hemel en de aarde.2 De aarde nu was woest en leeg, en duisternis lag over de watervloed; en de Geest van God zweefde boven het water.3 En God zei: Laat er licht zijn! En er was licht.4 En God zag het licht dat het goed was; en God maakte scheiding tussen het licht en de duisternis.5 En God noemde het licht dag en de duisternis noemde Hij nacht. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: ↗ de eerste dag.6 En God zei: Laat er een gewelf zijn in het midden van het water, en laat dat scheiding maken tussen water en water!7 En God maakte dat gewelf en maakte scheiding tussen het water dat onder het gewelf is, en het water dat boven het gewelf is. En het was zo.8 En God noemde het gewelf hemel. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de tweede dag.9 En God zei: Laat het water dat onder de hemel is, in één plaats samenvloeien en laat het droge zichtbaar worden! En het was zo.10 En God noemde het droge aarde en het samengevloeide water noemde Hij zeeën; en God zag dat het goed was.11 En God zei: Laat de aarde groen doen opkomen, zaaddragend gewas, vruchtbomen, die naar hun soort vrucht dragen, waarin hun zaad is op de aarde! En het was zo.12 En de aarde bracht groen voort, zaaddragend gewas naar zijn soort en bomen die vrucht dragen waarin hun zaad is, naar hun soort. En God zag dat het goed was.13 Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de derde dag. 14 En God zei: Laten er lichten zijn aan het hemelgewelf om scheiding te maken tussen de dag en de nacht; en laten zij zijn tot tekenen, en tot aanduiding van vaste tijden en van dagen en jaren en van dagen en jaren! 15 En laten zij tot lichten zijn aan het hemelgewelf om licht te geven op de aarde! En het was zo. 16 En God maakte de twee grote lichten: het grote licht om de dag te beheersen en het kleine licht om de nacht te beheersen; en ook de sterren.17 En God plaatste ze aan het hemelgewelf om licht te geven op de aarde, 18 om de dag en de nacht te beheersen en om scheiding te maken tussen het licht en de duisternis. En God zag dat het goed was. 19 Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de vierde dag. 20 En God zei: Laat het water wemelen van wemelende levende wezens; en laten er vogels boven de aarde vliegen, langs het hemelgewelf! 21 En God schiep de grote zeedieren en alle krioelende levende wezens waar - van het water wemelt, naar hun soort, en alle gevleugelde vogels naar hun soort. En God zag dat het goed was. 22 En God zegende ze en zei: Wees vruchtbaar, word talrijk, en vervul het water van de zeeën; en laten de vogels talrijk worden op de aarde! 23 Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de vijfde dag. 24 En God zei: Laat de aarde levende wezens naar hun soort voortbren - gen: vee, kruipende dieren en wilde dieren van de aarde, naar zijn soort! En het was zo. 25 En God maakte de wilde dieren van de aarde naar hun soort, het vee naar hun soort, en alle kruipende dieren van de aardbodem naar hun soort. En God zag dat het goed was. 26 En God zei: Laten Wij mensen maken naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis; en laten zij heersen over de vissen van de zee, over de vogels in de lucht, over het vee, over heel de aarde en over al de kruipende dieren die over de aarde kruipen! 27 En God schiep de mens naar Zijn beeld; naar het beeld van God schiep Hij hem; mannelijk en vrouwelijk schiep Hij hen. 28 En God zegende hen en God zei tegen hen: Wees vruchtbaar, word talrijk, vervul de aarde en onderwerp haar, en heers over de vissen van de zee, over de vo - gels in de lucht en over al de dieren die over de aarde kruipen!29 En God zei: Zie Ik geef u al het zaaddragende gewas dat op heel de aarde is, en alle bomen waaraan zaaddragende boomvruchten zijn; dat zal u tot voedsel dienen.30 Maar aan al de dieren van de aarde, aan alle vogels in de lucht en aan al wat over de aarde kruipt, waarin leven is, heb Ik al het groene gewas tot voedsel gegeven. En het was zo.31 En God zag al wat Hij gemaakt had, en zie, het was zeer goed. Toen was het avond geweest en het was morgen 2 geweest: de zesde dag.1 Zo zijn de hemel en de aarde voltooid, en heel hun legermacht.2 Toen God op de zevende dag Zijn werk, dat Hij gemaakt had, voltooid had, rustte Hij op de zevende dag van al Zijn werk, dat Hij gemaakt had.3 En God zegende de zevende dag en heiligde die, want daarop rustte Hij van al Zijn werk, dat God schiep door het te maken. De schepping van de mens 4 Dit is wat uit de hemel en de aarde voortkwam, ↗ toen zij ge- schapen werden. Op de dag dat de HEERE God aarde en hemel maakte –5 er was nog geen enkele veldstruik op de aarde en er was nog geen enkel veldgewas opgekomen, want de HEERE God had het niet laten regenen op de aarde; en er was geen mens om de aardbodem te bewerken,6 maar een damp steeg uit de aarde op en bevochtigde heel de aardbodem –7 toen vormde de HEERE God de mens uit het stof van de aardbodem en blies de levensadem in zijn neusgaten; zo werd de mens tot een levend wezen.8 Ook plantte de HEERE God een hof in Eden, in het oosten, en Hij plaatste daar de mens, die Hij gevormd had.9 En de HEERE God liet allerlei bomen uit de aardbodem opkomen, begerenswaardig om te zien en goed om van te eten; ook de boom des levens, in het midden van de hof, en de boom van de kennis van goed en kwaad.10 Een rivier kwam voort uit Eden om de hof te bevochtigen. En vandaar splitste hij zich en vormde vier hoofdstromen. 11 De naam van de eerste rivier is Pison; die is het die rond heel het land van Havila stroomt, waar het goud is.12 En het goud van dit land is goed; ook is er balsemhars en de edelsteen onyx.13 En de naam van de tweede rivier is Gihon; die is het die rond heel het land Cusj stroomt.14 En de naam van de derde rivier is Tigris; die loopt ten oosten van Assur. En de vierde rivier is de Eufraat.15 De HEERE God nam de mens, en zette hem in de hof van Eden om die te bewerken en te onderhouden.16 En de HEERE God gebood de mens: Van alle bomen van de hof mag u vrij eten,17 maar van de boom van de kennis van goed en kwaad, daarvan mag u niet eten, want op de dag dat u daarvan eet, zult u zeker sterven.18 Ook zei de HEERE God: Het is niet goed dat de mens alleen is; Ik zal een hulp voor hem maken als iemand tegen- over hem.19 De HEERE God vormde uit de aardbodem alle dieren van het veld en alle vogels in de lucht, en bracht die bij Adam ↗ om te zien hoe hij ze noemen zou; en zoals Adam elk levend wezen noemen zou, zo zou zijn naam zijn.20 Zo gaf Adam namen aan al het vee en aan de vogels in de lucht en aan alle dieren van het veld; maar voor de mens vond hij geen hulp als iemand tegenover hem.21 Toen liet de HEERE God een diepe slaap op Adam vallen, zodat hij in slaap viel; en Hij nam een van zijn ribben en sloot de plaats ervan toe met vlees.22 En de HEERE God bouwde de rib die Hij uit Adam genomen had, tot een vrouw en Hij bracht haar bij Adam.23 Toen zei Adam: HSV-DL_081116.indb 3 09/03/2017 14.44
Deze is ditmaal been van mijn beenderen, en vlees van mijn vlees! Deze zal mannin ↗ genoemd worden, want uit de man is zij genomen. 24 Daarom zal een man zijn vader en zijn moeder verlaten en zich aan zijn vrouw hechten; en zij zullen tot één vlees zijn. 25 En zij waren beiden naakt, Adam en zijn vrouw, maar zij schaamden zich niet. De zondeval 3 De slang nu was de listigste onder alle dieren van het veld, die de HEERE God gemaakt had; en hij zei tegen de vrouw: Is het echt zo dat God gezegd heeft: U mag niet eten van alle bomen in de hof?2 En de vrouw zei tegen de slang: Van de vrucht van de bomen in de hof mogen wij eten, 3 maar van de vrucht van de boom die in het midden van de hof staat, heeft God gezegd: U mag daarvan niet eten en hem niet aanraken, anders sterft u. 4 Toen zei de slang tegen de vrouw: U zult zeker niet sterven. 5 Maar God weet dat, op de dag dat u daarvan eet, uw ogen geopend zullen worden en dat u als God zult zijn, goed en kwaad kennend. 6 En de vrouw zag dat die boom goed was om ervan te eten en dat hij een lust was voor het oog, ja, een boom die begerenswaardig was om er verstandig door te worden; en zij nam van zijn vrucht en at; en zij gaf ook wat aan haar man, die bij haar was, en hij at ervan .7 Toen werden de ogen van beiden geopend en zij merk - ten dat zij naakt waren. Zij vlochten vijgenbladeren samen en maakten voor zichzelf schorten. 8 En zij hoorden de stem van de HEERE God, Die in de hof wandelde, bij de wind in de namiddag. ↗ Toen verborgen Adam en zijn vrouw zich voor het aangezicht van de HEERE God te midden van de bomen in de hof. 9 En de HEERE God riep Adam en zei tegen hem: Waar bent u? 10 En hij zei: Ik hoorde Uw stem in de hof en ik werd bevreesd, want ik ben naakt; daarom verborg ik mij.11 En Hij zei: Wie heeft u verteld dat u naakt bent? Hebt u van die boom gegeten waarvan Ik u geboden had daar niet van te eten?12 Toen zei Adam: De vrouw die U gaf om bij mij te zijn, die heeft mij van die boom gegeven en ik heb ervan gegeten.13 En de HEERE God zei tegen de vrouw: Wat hebt u daar gedaan! En de vrouw zei: De slang heeft mij bedrogen en ik heb ervan gegeten.14 Toen zei de HEERE God tegen de slang: Omdat u dit gedaan hebt, bent u vervloekt onder al het vee en onder alle dieren van het veld! Op uw buik zult u gaan en stof zult u eten, al de dagen van uw leven. 15 En Ik zal vijandschap teweegbrengen tussen u en de vrouw, en tussen uw nageslacht en haar Nageslacht; Dat zal u de kop vermorzelen, en u zult Het de hiel vermorzelen. 16 Tegen de vrouw zei Hij: Ik zal uw moeite in uw zwangerschap ↗ zeer groot maken; met pijn zult u kinderen baren. Naar uw man zal uw begeerte uitgaan, maar hij zal over u heersen. 17 En tegen Adam zei Hij: Omdat u geluisterd hebt naar de stem van uw vrouw en van die boom gegeten hebt waarvan Ik u geboden had: U mag daarvan niet eten, is de aardbodem omwille van u vervloekt; met zwoegen zult u daarvan eten, al de dagen van uw leven; 18 dorens en distels zal hij voor u laten opkomen en u zult het gewas van het veld eten. 19 In het zweet van uw gezicht zult u brood eten, totdat u tot de aardbodem terugkeert, omdat u daaruit genomen bent; want stof bent u en u zult tot stof terugkeren. 20 En Adam gaf zijn vrouw de naam Eva, ↗ omdat zij moeder van alle levenden is.21 En de HEERE God maakte voor Adam en voor zijn vrouw kleren van huiden en kleedde hen daarmee. 22 Toen zei de HEERE God: Zie, de mens is geworden als één van Ons, omdat hij goed en kwaad kent. Nu dan, laat hij zijn hand niet uitsteken en ook van de boom des levens nemen en eten, zodat hij eeuwig zou leven!23 Daarom zond de HEERE God hem weg uit de hof van Eden, om de aardbodem te bewerken, waaruit hij genomen was.24 Hij verdreef de mens, en plaatste ten oosten van de hof van Eden de cherubs met een vlammend zwaard, dat heen en weer bewoog, ↗ om de weg naar de boom des levens te bewaken. Kaïn en Abel 4 En Adam had gemeenschap met Eva, ↗ zijn vrouw, en zij werd zwanger en baarde Kaïn, ↗ en zei: Ik heb een man van de HEERE gekregen!2 En zij baarde opnieuw: zijn broer Abel. Abel werd herder van kleinvee en Kaïn werd bewerker van de aard - bodem.3 En het gebeurde na verloop van dagen dat Kaïn van de opbrengst van de aardbodem aan de HEERE een offer bracht.4 Ook Abel bracht een offer, van de eerstgeborenen van zijn kleinvee en van hun vet. De HEERE nu sloeg acht op Abel en op zijn offer,5 maar op Kaïn en op zijn offer sloeg Hij geen acht. Toen ontstak Kaïn in grote woede en liet hij zijn hoofd ↗ zakken.6 En de HEERE zei tegen Kaïn: Waarom bent u in woede ontstoken en waarom heeft u uw hoofd laten zakken?7 Is het niet zo dat u, als u het goede doet, uw hoofd kunt opheffen? Maar als u niet het goede doet, ligt de zonde aan de deur. Naar u gaat zijn begeerte uit, maar ú moet over hem heersen.8 En Kaïn sprak met zijn broer Abel. En het gebeurde, toen zij op het veld waren, dat Kaïn zijn broer Abel aanviel en hem doodde.9 En de HEERE zei tegen Kaïn: Waar is Abel, uw broer? En hij zei: Ik weet het niet; ben ik de hoeder van mijn broer?10 En Hij zei: Wat hebt u gedaan! Er is een stem van het bloed van uw broer, dat van de aardbodem tot Mij roept.11 Nu dan, u bent vervloekt, weg van de aardbodem, die zijn mond heeft opengedaan om het bloed van uw broer uit uw hand op te nemen.12 Als u de aardbodem bewerkt, zal die u zijn volle opbrengst niet meer geven; u zult dolend en dwalend over de aarde gaan.13 En Kaïn zei tegen de HEERE: Mijn misdaad is te groot om vergeven te worden. ↗14 Zie, U verdrijft mij heden van het aangezicht van de aardbodem en ik zal voor Uw aangezicht verborgen zijn en dolend en dwalend over de aarde gaan; en het zal zo zijn dat al wie mij tegenkomt, mij zal doden.15 Maar de HEERE zei tegen hem: Daarom zal al wie Kaïn doodt zevenvoudig gewroken worden! En de HEERE merkte Kaïn met een teken, zodat niemand die hem tegenkwam, hem zou doden.16 Toen ging Kaïn weg van het aangezicht van de HEERE; en hij woonde in het land Nod, ↗ ten oosten van Eden. Nageslacht van Kaïn 17 En Kaïn had gemeenschap met zijn vrouw, en zij werd zwan - ger en baarde Henoch. Kaïn was een stad aan het bouwen, en hij noemde de naam van die stad naar de naam van zijn zoon, Henoch.18 En bij Henoch werd Hirad geboren; en Hirad verwekte Mechujaël; en Mechujaël verwekte Methusaël; en Methusaël verwekte Lamech.19 Lamech nam voor zichzelf twee vrouwen; de naam van de ene was Ada, en de naam van de andere Zilla.20 Ada baarde Jabal; die werd de vader van wie tenten bewonen en vee houden.21 En de naam van zijn broer was Jubal. Deze werd de vader van allen die harp en fluit kunnen bespelen.22 Ook Zilla baarde: Tubal Kaïn, een smid, vader van alle koper- en ijzerbe - werkers; en de zuster van Tubal Kaïn was Naëma.23 En Lamech zei tegen zijn vrouwen: Ada en Zilla, luister naar mijn stem, vrouwen van Lamech, hoor mijn woorden aan: HSV-DL_081116.indb 4 09/03/2017 14.44
Genesis · 5 Deze is ditmaal been van mijn beenderen, en vlees van mijn vlees! Deze zal mannin ↗ genoemd worden, want uit de man is zij genomen. 24 Daarom zal een man zijn vader en zijn moeder verlaten en zich aan zijn vrouw hechten; en zij zullen tot één vlees zijn.25 En zij waren beiden naakt, Adam en zijn vrouw, maar zij schaamden zich niet. De zondeval 3 De slang nu was de listigste onder alle dieren van het veld, die de HEERE God gemaakt had; en hij zei tegen de vrouw: Is het echt zo dat God gezegd heeft: U mag niet eten van alle bomen in de hof?2 En de vrouw zei tegen de slang: Van de vrucht van de bomen in de hof mogen wij eten,3 maar van de vrucht van de boom die in het midden van de hof staat, heeft God gezegd: U mag daarvan niet eten en hem niet aanraken, anders sterft u.4 Toen zei de slang tegen de vrouw: U zult zeker niet sterven.5 Maar God weet dat, op de dag dat u daarvan eet, uw ogen geopend zullen worden en dat u als God zult zijn, goed en kwaad kennend.6 En de vrouw zag dat die boom goed was om ervan te eten en dat hij een lust was voor het oog, ja, een boom die begerenswaardig was om er verstandig door te worden; en zij nam van zijn vrucht en at; en zij gaf ook wat aan haar man, die bij haar was, en hij at ervan.7 Toen werden de ogen van beiden geopend en zij merk - ten dat zij naakt waren. Zij vlochten vijgenbladeren samen en maakten voor zichzelf schorten.8 En zij hoorden de stem van de HEERE God, Die in de hof wandelde, bij de wind in de namiddag. ↗ Toen verborgen Adam en zijn vrouw zich voor het aangezicht van de HEERE God te midden van de bomen in de hof.9 En de HEERE God riep Adam en zei tegen hem: Waar bent u?10 En hij zei: Ik hoorde Uw stem in de hof en ik werd bevreesd, want ik ben naakt; daarom verborg ik mij. 11 En Hij zei: Wie heeft u verteld dat u naakt bent? Hebt u van die boom gegeten waarvan Ik u geboden had daar niet van te eten? 12 Toen zei Adam: De vrouw die U gaf om bij mij te zijn, die heeft mij van die boom gegeven en ik heb ervan gegeten.13 En de HEERE God zei tegen de vrouw: Wat hebt u daar gedaan! En de vrouw zei: De slang heeft mij bedrogen en ik heb ervan gegeten.14 Toen zei de HEERE God tegen de slang: Omdat u dit gedaan hebt, bent u vervloekt onder al het vee en onder alle dieren van het veld! Op uw buik zult u gaan en stof zult u eten, al de dagen van uw leven. 15 En Ik zal vijandschap teweegbrengen tussen u en de vrouw, en tussen uw nageslacht en haar Nageslacht; Dat zal u de kop vermorzelen, en u zult Het de hiel vermorzelen. 16 Tegen de vrouw zei Hij: Ik zal uw moeite in uw zwangerschap ↗ zeer groot maken; met pijn zult u kinderen baren. Naar uw man zal uw begeerte uitgaan, maar hij zal over u heersen. 17 En tegen Adam zei Hij: Omdat u geluisterd hebt naar de stem van uw vrouw en van die boom gegeten hebt waarvan Ik u geboden had: U mag daarvan niet eten, is de aardbodem omwille van u vervloekt; met zwoegen zult u daarvan eten, al de dagen van uw leven; 18 dorens en distels zal hij voor u laten opkomen en u zult het gewas van het veld eten. 19 In het zweet van uw gezicht zult u brood eten, totdat u tot de aardbodem terugkeert, omdat u daaruit genomen bent; want stof bent u en u zult tot stof terugkeren. 20 En Adam gaf zijn vrouw de naam Eva, ↗ omdat zij moeder van alle levenden is.21 En de HEERE God maakte voor Adam en voor zijn vrouw kleren van huiden en kleedde hen daarmee. 22 Toen zei de HEERE God: Zie, de mens is geworden als één van Ons, omdat hij goed en kwaad kent. Nu dan, laat hij zijn hand niet uitsteken en ook van de boom des levens nemen en eten, zodat hij eeuwig zou leven!23 Daarom zond de HEERE God hem weg uit de hof van Eden, om de aardbodem te bewerken, waaruit hij genomen was.24 Hij verdreef de mens, en plaatste ten oosten van de hof van Eden de cherubs met een vlammend zwaard, dat heen en weer bewoog, ↗ om de weg naar de boom des levens te bewaken. Kaïn en Abel 4 En Adam had gemeenschap met Eva, ↗ zijn vrouw, en zij werd zwanger en baarde Kaïn, ↗ en zei: Ik heb een man van de HEERE gekregen!2 En zij baarde opnieuw: zijn broer Abel. Abel werd herder van kleinvee en Kaïn werd bewerker van de aard - bodem.3 En het gebeurde na verloop van dagen dat Kaïn van de opbrengst van de aardbodem aan de HEERE een offer bracht.4 Ook Abel bracht een offer, van de eerstgeborenen van zijn kleinvee en van hun vet. De HEERE nu sloeg acht op Abel en op zijn offer,5 maar op Kaïn en op zijn offer sloeg Hij geen acht. Toen ontstak Kaïn in grote woede en liet hij zijn hoofd ↗ zakken.6 En de HEERE zei tegen Kaïn: Waarom bent u in woede ontstoken en waarom heeft u uw hoofd laten zakken?7 Is het niet zo dat u, als u het goede doet, uw hoofd kunt opheffen? Maar als u niet het goede doet, ligt de zonde aan de deur. Naar u gaat zijn begeerte uit, maar ú moet over hem heersen.8 En Kaïn sprak met zijn broer Abel. En het gebeurde, toen zij op het veld waren, dat Kaïn zijn broer Abel aanviel en hem doodde.9 En de HEERE zei tegen Kaïn: Waar is Abel, uw broer? En hij zei: Ik weet het niet; ben ik de hoeder van mijn broer?10 En Hij zei: Wat hebt u gedaan! Er is een stem van het bloed van uw broer, dat van de aardbodem tot Mij roept.11 Nu dan, u bent vervloekt, weg van de aardbodem, die zijn mond heeft opengedaan om het bloed van uw broer uit uw hand op te nemen.12 Als u de aardbodem bewerkt, zal die u zijn volle opbrengst niet meer geven; u zult dolend en dwalend over de aarde gaan.13 En Kaïn zei tegen de HEERE: Mijn misdaad is te groot om vergeven te worden. ↗14 Zie, U verdrijft mij heden van het aangezicht van de aardbodem en ik zal voor Uw aangezicht verborgen zijn en dolend en dwalend over de aarde gaan; en het zal zo zijn dat al wie mij tegenkomt, mij zal doden.15 Maar de HEERE zei tegen hem: Daarom zal al wie Kaïn doodt zevenvoudig gewroken worden! En de HEERE merkte Kaïn met een teken, zodat niemand die hem tegenkwam, hem zou doden.16 Toen ging Kaïn weg van het aangezicht van de HEERE; en hij woonde in het land Nod, ↗ ten oosten van Eden. Nageslacht van Kaïn 17 En Kaïn had gemeenschap met zijn vrouw, en zij werd zwan - ger en baarde Henoch. Kaïn was een stad aan het bouwen, en hij noemde de naam van die stad naar de naam van zijn zoon, Henoch.18 En bij Henoch werd Hirad geboren; en Hirad verwekte Mechujaël; en Mechujaël verwekte Methusaël; en Methusaël verwekte Lamech.19 Lamech nam voor zichzelf twee vrouwen; de naam van de ene was Ada, en de naam van de andere Zilla.20 Ada baarde Jabal; die werd de vader van wie tenten bewonen en vee houden.21 En de naam van zijn broer was Jubal. Deze werd de vader van allen die harp en fluit kunnen bespelen.22 Ook Zilla baarde: Tubal Kaïn, een smid, vader van alle koper- en ijzerbe - werkers; en de zuster van Tubal Kaïn was Naëma.23 En Lamech zei tegen zijn vrouwen: Ada en Zilla, luister naar mijn stem, vrouwen van Lamech, hoor mijn woorden aan: HSV-DL_081116.indb 5 09/03/2017 14.44
Genesis · 9 aarde kwam.11 In het zeshonderdste levensjaar van Noach, in de tweede maand, op de zeventiende dag van de maand, op die dag zijn alle bronnen van de grote watervloed opengebarsten en de sluizen van de hemel opengezet.12 En er was regen op de aarde, veertig dagen en veertig nachten.13 Op diezelfde dag gingen No - ach en Sem, Cham en Jafeth, de zonen van Noach, en ook Noachs vrouw en de drie vrouwen van zijn zonen met hen in de ark,14 zij, en al de wilde dieren naar hun soort, al het vee naar zijn soort, alle kruipende dieren, die over de aarde kruipen, naar hun soort, en alle vogels naar hun soort, al wat gevleugeld is.15 En van alle vlees waar een levensgeest in was, kwamen ze naar Noach in de ark, twee aan twee.16 En die kwamen, kwamen als mannelijk en vrouwelijk, van alle vlees, zoals God hem geboden had. En de HEERE sloot de deur achter hem toe.17 En de vloed was veertig dagen op de aarde, en het water nam toe en hief de ark omhoog, zodat hij van de aarde oprees.18 En het water steeg en nam sterk toe op de aarde; en de ark dreef op het water.19 Het water steeg meer en meer op de aarde, zodat alle hoge bergen die onder heel de hemel zijn, bedekt werden.20 Nog vijftien el daarboven steeg het water, en de bergen werden bedekt.21 En alle vlees dat zich op de aarde bewoog, gaf de geest: de vogels, het vee, de wilde dieren en alle kruipende dieren, die over de aarde kropen, en alle mensen.22 Alles met levensadem ↗ in zijn neusgaten van alles wat op het droge leefde, stierf.23 Zo verdelgde Hij alles wat bestond, wat op de aardbodem was, van mens tot dier, tot kruipende dieren en vogels in de lucht; verdelgd werden zij van de aarde. Alleen Noach bleef over, en wat met hem in de ark was.24 En het water had honderdvijftig dagen lang de overhand op de aarde. Einde van de zondvloed 8 En God dacht aan Noach en aan al de wilde dieren en al het vee dat bij hem in de ark was; en God liet wind over de aarde gaan, zodat het water bedaarde.2 Ook werden de bronnen van de watervloed en de sluizen van de hemel gesloten, en de regen uit de hemel werd gestopt. 3 Vervolgens vloeide het water van boven de aarde terug, gaandeweg vloeide het terug. Na verloop van honderdvijftig dagen werd het water minder. 4 En de ark bleef in de zevende maand, op de zeventiende dag van de maand, vastzitten op het gebergte van Ararat. 5 En gaandeweg werd het water minder, tot aan de tiende maand. In de tiende maand, op de eerste dag van de maand, werden de toppen van de bergen zichtbaar. 6 En het gebeurde na verloop van veertig dagen dat Noach het venster van de ark, dat hij gemaakt had, opendeed. 7 En hij liet een raaf los, die heen en weer bleef vliegen totdat het water van boven de aarde opgedroogd was. 8 Daarna liet hij een duif van bij zich los om te zien of het water op de aardbodem afgenomen was. 9 Maar de duif vond geen rustplaats voor de holte van haar voet; daarom keerde zij naar hem terug in de ark, want het water stond nog boven heel de aarde. Hij stak zijn hand uit, pakte haar en bracht haar bij zich in de ark. 10 En hij wachtte nog eens zeven dagen; toen liet hij de duif weer los uit de ark. 11 En de duif kwam naar hem toe tegen de avond; en zie, er was een afgebroken olijf - blad in haar snavel; daaraan merkte Noach dat het water op de aarde afgenomen was. 12 Toen wachtte hij nog eens zeven dagen. Hij liet de duif los, maar zij keerde niet meer naar hem terug. 13 En het was in het zeshonderdeerste jaar, in de eerste maand, op de eerste dag van die maand, dat het water van boven de aarde opgedroogd was. Toen nam Noach het luik van de ark weg en keek naar buiten , en zie, de aardbodem was opgedroogd. 14 In de tweede maand, op de zevenentwintigste dag van de maand, was de aarde droog geworden. 15 Toen sprak God tot Noach:16 Ga de ark uit, u, uw vrouw, uw zonen en de vrouwen van uw zonen met u.17 Laat al de dieren die bij u zijn van alle vlees, de vogels, het vee en alle kruipende dieren, die over de aarde kruipen, met u naar buiten gaan, zodat zij zich overvloedig uitbreiden op de aarde en vruchtbaar zijn en talrijk worden op de aarde. 18 Toen ging Noach naar buiten, en zijn zonen, zijn vrouw en de vrouwen van zijn zonen met hem.19 Alle dieren, alle kruipende dieren en alle vogels, alles wat zich op de aarde beweegt, overeenkomstig hun soorten, gingen de ark uit. Offer van Noach 20 En Noach bouwde een altaar voor de HEERE; en hij nam van al het reine vee en van alle reine vogels, en bracht brandoffers op dat altaar.21 En de HEERE rook die aangename geur, en de HEERE zei in Zijn hart: Ik zal de aardbodem voortaan niet meer vervloeken vanwege de mens; de gedachtespinsels van het hart van de mens zijn immers slecht, van zijn jeugd af; en Ik zal voortaan niet al het levende meer doden, zoals Ik gedaan heb. 22 Voortaan, al de dagen van de aarde, zullen zaaitijd en oogsttijd, koude en hitte, zomer en winter, dag en nacht niet ophouden. Gods verbond met Noach 9 Toen zegende God Noach en zijn zonen en Hij zei tegen hen: Wees vruchtbaar, word talrijk en vervul de aarde!2 Vrees en schrik voor u zal er zijn bij alle dieren van de aarde en bij alle vogels in de lucht, bij alles wat over de aardbodem kruipt en bij alle vissen in de zee; zij zijn in uw hand gegeven.3 Alles wat zich beweegt, waarin leven is, zal u tot voedsel dienen; Ik heb het u allemaal gegeven, evenals het groene gewas.4 Maar vlees met zijn leven, zijn bloed, er nog in mag u niet eten.5 Voorzeker, Ik zal vergelding eisen voor uw bloed, voor uw levens. Van de hand van alle dieren zal Ik vergelding eisen; ook van de hand van de mens, van de hand van ieders broeder, zal Ik vergelding eisen voor het leven van de mens. 6 Vergiet iemand het bloed van de mens, door de mens zal diens bloed vergoten worden; want naar het beeld van God heeft Hij de mens gemaakt. 7 Wat u betreft, wees vruchtbaar en word talrijk; breid u overvloedig uit op de aarde, en word talrijk daarop. 8 En God zei tegen Noach en zijn zonen met hem:9 En Ik, zie, Ik maak Mijn verbond met u, met uw nageslacht na u,10 en met alle levende wezens die bij u zijn: de vogels, het vee en alle dieren van de aarde met u; van alles wat uit de ark is gegaan, tot alle dieren van de aarde toe.11 Ik maak Mijn verbond met u, dat niet meer alle vlees door het water van een vloed zal worden uitgeroeid, en dat er geen vloed meer zal zijn om de aarde te gronde te richten.12 En God zei: Dit is het teken van het verbond dat Ik geef tussen Mij en u, en alle levende wezens die bij u zijn, alle generaties door tot in eeuwig- heid:13 Mijn boog heb Ik in de wolken gegeven; die zal dienen als teken van het verbond tussen Mij en de aarde.14 Het zal gebeuren, als Ik wolken boven de aarde breng en de boog in de wolken gezien wordt,15 dat Ik aan Mijn verbond zal denken, dat er is tussen Mij en u en alle levende wezens van alle vlees. Het water zal niet meer tot een vloed worden om alle vlees te gronde te richten.16 Als deze boog in de wolken is, zal Ik hem zien, en denken aan het eeuwig verbond tussen God en alle levende wezens van alle vlees dat op de aarde is.17 God zei dus tegen Noach: Dit is het teken van het verbond dat Ik gemaakt heb tussen Mij en alle vlees dat op de aarde is. De zonen van Noach 18 En de zonen van Noach, die uit de ark gingen, waren Sem, Cham en Jafeth; Cham is de vader van Kanaän.19 Deze drie waren de zonen van Noach; en uit hen is heel de aarde bevolkt. ↗20 En Noach werd landbouwer en plantte een wijngaard.21 Hij dronk van de wijn en werd dronken; en hij ontkleedde zich midden in zijn tent.22 En Cham, de vader van Kanaän, zag de naaktheid van zijn vader en vertelde het aan zijn beide broers buiten.23 Toen namen HSV-DL_081116.indb 9 09/03/2017 14.44
Bekijk de tekstversie van dit leesfragment.
Is dit leesfragment niet goed zichtbaar of krijgt u een foutmelding te zien? Klik dan hier om het fragment opnieuw te laden. Wil je dit leesfragment later offline lezen? Geen probleem, je kunt hier klikken om het pdf bestand te downloaden.
Deprecated: Bestand Thema zonder comments.php is sinds versie 3.0.0 verouderd en er is geen alternatief beschikbaar. Graag een comments.php template aan je thema toevoegen. in /home/boeken1q/affiliate/wp-includes/functions.php on line 5581
Geef een antwoord